Dagelijks Brood, lezingen van de dag 27 juni – 3 juli 2021

siemiradzki-martelaren-kerk-rome-keizer-nero-olv-ter-nood

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 27 juni – 3 juli 2021

13e week door het jaar

Gebed tot de heilige Jozef

Tot U, Heilige Jozef nemen wij onze toevlucht in onze noden. En na de hulp van uw zeer heilige Bruid te hebben ingeroepen smeken wij met vertrouwen ook uw bescherming af.

Wij bidden U ootmoedig: zie met goedheid neer op het erfdeel dat Jezus Christus door zijn bloed heeft verworven en help ons in onze noden door uw machtige bijstand.

Dat vragen wij U omwille van de liefde die U heeft verbonden met de onbevlekte Maagd en Moeder van God en omwille van de vaderlijke tederheid waarmee Gij het Kind Jezus hebt aanvaard zorgzame bewaarder van het heilig Huisgezin bescherm de uitverkoren kinderen van Jezus Christus.

Liefdevolle vader, houdt ons ver van dwaling en zedenbederf.

Machtige beschermer, sta ons vanuit de hemel genadig bij in de strijd tegen de machten van de duisternis.

En zoals Gij weleer het Kind Jezus uit het grootste levensgevaar hebt gered zo verdedig nu ook de heilige Kerk van God tegen vijandelijke aanslagen en alle tegenwerking neem ieder van ons in uw blijvende bescherming opdat wij naar uw voorbeeld en gesteund door uw hulp heilig leven, zalig sterven en het eeuwig geluk in de hemel verkrijgen.
Amen

 

Zondag 27 juni

Eerste lezing (Wijsh. 1, 13-15 + 2, 23-24)

Door de afgunst van de duivel kwam de dood in de wereld

Niet God heeft de dood gemaakt en Hij schept geen behagen in de ondergang van de levenden. Hij toch heeft alles geschapen om te leven: gezond zijn de schepselen der aarde, geen dodelijk vergif wordt in hen gevonden en de onderwereld heeft geen macht op aarde, want de gerechtigheid is onsterfelijk! God heeft immers de mens geschapen voor de onsterfelijkheid, Hij heeft hem gemaakt tot een afspiegeling van zijn eigen Wezen. Maar door de afgunst van de duivel, kwam de dood in de wereld.

Tussenzang (Ps. 30, 2+4.5-6.11+12a+13b)

Refrein: U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.

U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd, Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren. Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.

Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn Naam die hoogverheven is. Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang, de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.

Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp. Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd. U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.

Tweede lezing (2 Kor. 8, 7.9.13.15)

Uw overvloed kome uw broeders ten goede

Broeders en zusters, gij munt reeds in zoveel opzichten uit: in geloof, welsprekendheid, wetenschap, in ijver op alle gebied, in uw liefde voor ons; laat dan ook dit liefdewerk uitmuntend slagen! Want de liefdedaad van onze Heer Jezus Christus hoef ik u niet in herinnering te brengen: hoe Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede. Het is niet de bedoeling dat gij door anderen te ondersteunen uzelf in verlegenheid brengt. Er moet een zeker evenwicht tot stand komen. Zo ontstaat het evenwicht waarvan de Schrift spreekt: “Hij die veel had verzameld, had niet te veel, en hij die weinig had verzameld kwam toch niet te kort.”

Vers voor het evangelie (Joh. 17, 17b.a)

Alleluia. Uw woord is waarheid, Heer, wijd ons toe aan de Waarheid. Alleluia.

Evangelie (Mc. 5, 21-43 of: 21-24.35b-43)

Meisje, Ik zeg u, sta op

In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge. Toen hij Hem zag, viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang: Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.” Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op. Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed. Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; integendeel, het was nog erger met haar geworden. Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: “Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik genezen zijn.” Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust, dat er een kracht van Hem was uitgegaan; Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?” Zijn leerlingen zeiden tot Hem: “Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft Mij aangeraakt?” Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had. Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid. Toen sprak Hij tot haar: “Dochter, uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.” Hij was nog niet uitgesproken of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap: “Uw dochter is gestorven. Waarom zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?” Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: “Wees niet bang, maar blijf geloven.” Hij liet niemand met zich meegaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmisbaar van mensen, die luid weenden en weeklaagden. Hij ging naar binnen en zei tot hen: “Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.” Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen en de vader en de moeder van het kind het vertrek binnen waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: “Talita koemi”, wat vertaald betekent: “Meisje, sta op.” Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond want het was twaalf jaar. En ze stonden stom van verbazing. Hij legde hun nadrukkelijk op, dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe dat men haar te eten moest geven.

Maandag 28 juni H. Ireneüs, bisschop en martelaar

Eerste lezing (Gen. 18, 16-33)

Gij zult toch de rechtvaardigen niet samen met de boosdoeners laten sterven

Toen de mannen, die Abraham te Mamre bezocht hadden, verder trokken, zagen zij in de diepte Sodom liggen. Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen. De Heer dacht: “Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben? Want Abraham wordt zeker een groot en machtig volk, en door hem zullen alle volken van de aarde zegen ontvangen. Ik heb hem immers uitverkoren om aan zijn zonen en zijn nageslacht te leren, dat zij zich door een rechtschapen en deugdzaam leven aan de weg van de Heer moeten houden, dan kan de Heer zijn plan met Abraham verwerkelijken.” Daarom zei de Heer: “Luid stijgt de roep om wraak uit Sodom en Gomorra op! Uitermate zwaar is hun zonde! Ik ga naar beneden om te zien, of hun daden werkelijk overeenstemmen met de roep, die tot Mij is doorgedrongen, Ik wil het weten.” Toen gingen de mannen op weg in de richting van Sodom. De Heer bleef echter nog bij Abraham staan. Abraham trad op Hem toe en zei: “Wilt Gij werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad, zult Gij die dan verdelgen? Zult Gij de stad geen vergiffenis schenken omwille van de vijftig rechtvaardigen, die er wonen? Zoiets kunt Gij toch niet doen, de rechtvaardigen samen met de boosdoeners laten sterven! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners, dat kunt Ge toch niet doen! Zal Hij, die de hele aarde oordeelt, geen recht doen?” En de Heer zei: “Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in de stad vind, zal Ik omwille van hen de hele stad vergiffenis schenken.” Abraham begon weer en zei: “Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof en as ben? Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf, zult Gij dan toch om die vijf de hele stad verwoesten?” En de Heer zei: “Ik zal haar niet verwoesten, als Ik er vijfenveertig vind.” Opnieuw sprak Abraham tot Hem: “Misschien zijn er maar veertig te vinden.” En de Heer zei: “Ik zal het niet doen, omwille van die veertig.” Nu zei Abraham: “Laat mijn Heer niet kwaad worden, als ik nog eens aandring, misschien zijn er maar dertig te vinden.” En de Heer zei: “Ik zal het niet doen, als Ik er dertig vind.” Abraham zei opnieuw: “Ik ben wel vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen, maar misschien worden er maar twintig gevonden.” En de Heer zei: “Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die twintig.” Abraham zei: “Laat mijn Heer niet kwaad worden, als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden.” En de Heer zei: “Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien.” Zodra de Heer zijn gesprek met Abraham beëindigd had, ging Hij heen, en Abraham keerde naar zijn woonplaats terug.

Tussenzang (Ps. 103,1-2.3-4.8-9.10-11)

Refrein:  De Heer is barmhartig en welgezind.

 

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen! Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, vergeet zijn weldaden niet!

 

Hij is het die u uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen. Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met zijn gunst en erbarmen.

 

De Heer is barmhartig en welgezind, lankmoedig en goedertieren. Hij blijft niet voortdurend verwijten maken, Hij is niet voor eeuwig vertoornd.

 

Hij handelt met ons niet zoals wij verdienen, vergeldt ons niet onze schuld. Zo wijd als de hemel de aarde omspant, zo alomvattend is zijn erbarmen.

 

Vers voor het evangelie (1 Tess. 2, 13)

Alleluia. Ontvangt het goddelijk woord der prediking, niet als een woord van mensen, maar als wat het inderdaad is: het woord van God. Alleluia.

 

Evangelie (Mt. 8, 18-22)

Volg Mij

 

In die tijd,

toen Jezus een grote menigte om zich heen zag,

gaf Hij bevel om naar de overkant te gaan.

Een schriftgeleerde trad op Hem toe en zei:

“Meester,

ik zal U volgen waar Gij ook heen gaat.”

Jezus sprak tot hem:

“De vossen hebben hun holen

en de vogels uit de lucht hun nesten,

maar de Mensenzoon

heeft niets waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten.”

Een andere van zijn leerlingen zei tot Hem:

“Heer, laat mij eerst teruggaan om mijn vader te begraven.”

Jezus zei hem:

“Volg Mij, laat de doden hun doden begraven.”

 

 

Dinsdag 29 juni HH. Petrus en Paulus, apostelen Hoogfeest

 

Eerste lezing (Hand. 12, 1-11)

Nu weet ik zeker dat de Heer mij heeft ontrukt aan de macht van Herodes

 

In die dagen

legde koning Herodes de hand op enkele leden van de kerk

om hen te mishandelen:

Jakobus, de broer van Johannes,

liet hij met het zwaard ter dood brengen.

Omdat hij bemerkte dat dit de joden aangenaam was,

liet hij ook nog Petrus gevangen nemen.

Het was juist in de dagen van het ongedesemde brood.

Toen hij hem in handen had gekregen,

wierp hij hem in de gevangenis

en liet hem bewaken door vier groepen soldaten,

elk van vier man;

het was zijn bedoeling

Petrus na het paasfeest voor het volk te leiden.

Terwijl Petrus in de gevangenis zat,

werd door de kerk vurig voor hem tot God gebeden.

In de nacht vóórdat Herodes hem wilde laten voorleiden,

lag Petrus met twee kettingen vastgebonden,

te slapen tussen twee soldaten,

terwijl ook voor de poort van de gevangenis

wacht werd gehouden.

Opeens stond een engel des Heren bij hem

en was de cel hel verlicht.

Hij stootte Petrus in de zij,

wekte hem en sprak:

“Sta vlug op.”

Meteen vielen de kettingen van zijn handen.

Vervolgens zei de engel:

“Doe uw gordel om

en bind uw sandalen onder.”

Petrus deed het.

De engel hernam:

“Sla uw mantel om en volg mij.”

Hij ging mee naar buiten

zonder nog te beseffen

dat het werkelijkheid was wat de engel deed:

hij meende een visioen te zien.

Zij passeerden de eerste en de tweede wacht

en kwamen aan de ijzeren poort, die toegang gaf tot de stad;

deze ging vanzelf voor hen open.

Zij traden naar buiten,

liepen een straat ver

en eensklaps was de engel verdwenen.

Toen kwam Petrus tot zichzelf en zei:

“Nu weet ik zeker,

dat de Heer zijn engel heeft gezonden

en mij heeft ontrukt aan de macht van Herodes

en aan alles wat het volk der Joden verwachtte.”

 

Tussenzang (Ps. 34, 2-3.4-5.6-7.8-9)

Refrein:  De Heer heeft mij gered uit al wat ik vreesde

 

De Heer zal ik prijzen iedere dag, zijn lof ligt mij steeds op de lippen. Mijn geest is fier op de gunst van de Heer, laat elk die het hoort zich verheugen.

 

Verheerlijkt de Heer te zamen met mij en laat ons eendrachtig zijn Naam vereren. Ik ging tot de Heer en Hij heeft mij verhoord, Hij heeft mij gered uit al wat ik vreesde.

 

Verlaat u op Hem, dan wordt ge gelukkig, want Hij stelt u niet teleur. Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer en redt hen uit hun ellende.

 

De engel van God legt een schans om hen heen, om elk die God vreest te beschermen. Let op en bemerkt hoe genadig de Heer is, gelukkig is hij die zijn heil zoekt bij Hem.

 

Tweede lezing (2 Tim. 4, 6-8.17-18)

Nu wacht mij de krans der gerechtigheid

 

Dierbare,

wat mij betreft,

mijn bloed wordt weldra geplengd,

het uur van mijn heengaan is nabij.

Ik heb de goede strijd gestreden,

de wedloop voleind,

het geloof bewaard.

Nu wacht mij de krans der gerechtigheid

waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter,

mij zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij,

maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst.

De Heer heeft mij terzijde gestaan en mij kracht gegeven

om mijn ambt als prediker van het evangelie

ten einde toe te vervullen,

zodat alle volken ervan horen,

en ik werd verlost uit de muil van de leeuw.

De Heer zal mij blijven beschermen tegen alle boze aanslagen

en mij behouden overbrengen naar zijn hemels koninkrijk.

Hem zij de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen!

Amen.

 

Vers voor het evangelie (Mt. 16, 18)

Alleluia. Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Alleluia.

 

Evangelie (Mt. 16, 13-19)

Gij zijt Petrus en Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen

 

In die tijd,

toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was,

stelde Hij zijn leerlingen deze vraag:

“Wie is,

volgens de opvatting van de mensen,

de Mensenzoon?”

Zij antwoordden:

“Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,

weer anderen Jeremia of een van de profeten.”

“Maar gij –

sprak Hij tot hen –

wie zegt gij dat Ik ben?”

Simon Petrus antwoordde:

“Gij zijt de Christus,

de Zoon van de levende God.”

Jezus hernam:

“Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona,

want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard,

maar mijn Vader die in de hemel is.

Op mijn beurt zeg Ik u:

Gij zijt Petrus;

en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen

en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.

Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen

en wat gij zult binden op aarde,

zal ook in de hemel gebonden zijn

en wat gij zult ontbinden op aarde,

zal ook in de hemel ontbonden zijn.”

 

 

Woensdag 30 juni HH. Eerste martelaren van de kerk van Rome

 

Eerste lezing (Gen. 21, 5.8-20)

De zoon van de slavin mag geen medeërfgenaam worden van mijn zoon Isaäk

 

Abraham was honderd jaar, toen zijn zoon Isaäk geboren werd.

Het kind groeide op en werd van de borst genomen.

Op de dag dat Isaäk van de borst genomen werd,

gaf Abraham een groot feest.

Maar toen Sara de zoon die Hagar, de Egyptische,

aan Abraham geschonken had, eens zag lachen,

zei ze tot Abraham:

“Jaag die slavin met haar zoon weg,

want de zoon van die slavin

mag geen medeërfgenaam worden van mijn zoon Isaäk.”

Abraham vond deze eis zeer ongepast,

omdat het toch om een zoon van hem ging.

God echter zei hem:

“Wat Sara ten aanzien van de jongen en uw slavin eist,

moet gij niet als ongepast beschouwen.

Luister naar alles wat zij u zegt,

want alleen door Isaäk krijgt gij een nageslacht

dat uw naam draagt.

Maar ook de zoon van de slavin

zal Ik tot een volk maken,

omdat ook hij een kind van u is.”

Abraham voorzag Hagar de volgende morgen van brood

en een zak water, zette het kind op haar schouder

en zond hen weg.

Maar onderweg verdwaalde zij in de woestijn van Berseba.

Toen de waterzak leeg was,

legde zij het kind onder een struik

en ging op een boogschot afstand zitten,

want zij dacht: Ik kan mijn kind niet zien sterven.

Ze bleef daar zitten en schreide luid.

God hoorde het schreien van de jongen

en de engel van God riep uit de hemel tot Hagar:

“Wat is er, Hagar? Wees niet bang,

want God heeft in zijn verblijf

het schreien van uw kind gehoord.

Sta op, neem de jongen en houd hem goed vast,

want Ik zal een groot volk van hem maken.”

Toen opende God haar ogen,

zodat zij een waterput zag,

zij vulde de zak weer met water

en gaf de jongen te drinken.

En God beschermde de jongen.

Toen hij groot was geworden, leefde hij in de woestijn

en werd een ervaren boogschutter.

 

Tussenzang (Ps. 34, 7-8.10-11.12-13)

Refrein: Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer.

 

Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer

en redt hen uit hun ellende.

De engel van God legt een schans om hen heen,

om elk die God vreest te beschermen.

 

Eerbiedigt de Heer, gij die Hem gewijd zijt,

want wie Hem eerbiedigt lijdt nimmer gebrek.

De rijken zijn arm en behoeftig geworden,

die gaan tot de Heer komen nooit iets te kort.

 

Komt, kinderen, luistert naar wat ik u zeg,

ik leer u de Heer te vrezen.

Wie is er bij u die het leven liefheeft

en dagen van voorspoed verlangt?

 

Vers voor het evangelie (2 Tim. 1, 10b)

Alleluia. Onze Heiland Christus Jezus heeft de dood vernietigd, en onvergankelijk leven doen aanlichten door het evangelie. Alleluia.

 

Evangelie (Mt. 8, 28-34)

Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God

 

Toen Jezus aan de overkant van het meer gekomen was

in het land der Gadarenen,

liepen Hem twee bezetenen tegemoet.

Ze kwamen uit de grafspelonken te voorschijn

en waren zeer gevaarlijk, zodat niemand daarlangs kon gaan.

Plotseling begonnen ze te schreeuwen:

“Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God?

Zijt Gij hier gekomen om ons vóór de tijd te kwellen?”

Een eind van hen vandaan

was men een grote kudde zwijnen aan het hoeden.

De duivels nu smeekten Hem:

“Als Gij ons uitdrijft, stuur ons dan in die kudde zwijnen.”

Hij zei hun: “Gaat heen.”

En zij verlieten hen.

Nauwelijks hadden zij bezit genomen van de zwijnen,

of de hele kudde stortte zich van de steile oever in het meer

en kwam in het water om.

De zwijnenhoeders namen de vlucht,

en in de stad gekomen vertelden zij alles,

ook wat er met de bezetenen gebeurd was.

Daarop liep de hele stad uit, Jezus tegemoet,

en toen zij Hem zagen,

verzochten zij Hem hun streek te verlaten.

 

 

Donderdag 1 juli

 

Eerste lezing (Gen. 22, 1-19)

Het offer van onze aartsvader Abraham

 

In die dagen gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde.

Hij zei tot hem: “Abraham.”

En Abraham antwoordde:

“Hier ben ik.”

God zei:

“Ga met Isaäk, uw enige zoon,

die gij liefhebt, naar het land van de Moria,

en draag hem daar op de berg, die Ik u zal aanwijzen,

als brandoffer op.”

De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel,

nam twee knechten en zijn zoon Isaäk met zich mee,

en kloofde hout voor het brandoffer.

Daarna begaf hij zich op weg

naar de plaats, die God hem aangewezen had.

Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen.

Toen zei Abraham tot zijn knechten:

“Blijft hier bij de ezel,

ik ga met de jongen daarginds heen.

Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben,

komen wij weer terug.”

Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaäk

het hout voor het brandoffer te dragen,

zelf droeg hij het vuur en het offermes.

Zo gingen zij samen op weg.

Toen zei Isaäk tot zijn vader Abraham: “Vader.”

Hij antwoordde: “Ja, mijn zoon.”

Isaäk zei:

“Wij hebben wel vuur en hout,

maar waar is het offerdier?”

Abraham antwoordde:

“God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.”

En samen gingen zij verder.

Toen zij de plaats bereikt hadden,

die God hen had aangewezen,

bouwde Abraham daar een altaar,

stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaäk vast

en legde hem op het altaar, boven op het hout.

Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes

om daarmee zijn zoon de keel af te snijden,

riep de engel van de Heer hem van uit de hemel toe:

“Abraham, Abraham!”

En hij antwoordde:

“Hier ben ik.”

De engel zei:

“Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets!

Ik weet nu dat gij God vreest,

want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.”

Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram,

die met zijn horens in het struikgewas vastzat.

Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op,

in plaats van zijn zoon.

Abraham noemde die plaats ‘God de Heer zal erin voorzien’;

vandaar dat men nu nog zegt:

Op de berg van de Heer zal erin voorzien worden.

Toen riep de engel van de Heer voor de tweede maal

uit de hemel tot Abraham en zei:

“Bij Mijzelf heb Ik gezworen – spreekt de Heer –

omdat gij dit gedaan hebt

en Mij uw eigen zoon niet hebt onthouden,

daarom zal Ik u overvloedig zegenen

en uw nakomelingen

talrijker maken dan de sterren aan de hemel

en de zandkorrels op het strand van de zee.

Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten.

Door uw nakomelingen

komt zegen over alle volken van de aarde,

omdat gij naar Mij hebt geluisterd”.

Daarop keerde Abraham naar zijn knechten terug,

samen trokken zij naar Berseba.

En Abraham bleef in Berseba wonen.

 

Tussenzang (Ps. 116A, 1-2.3-4.5-6.8-9)

Refrein: Ik mag weer leven onder Gods oog in ‘t land van de levenden. Of: Alleluia.

 

De Heer heb ik lief, want Hij luistert, Hij hoort mijn smekende stem, Hij heeft mij aandacht geschonken telkens als ik tot Hem riep.

 

De dood hield mij al in zijn strikken, het net van het schimmenrijk viel op mij neer, ik ging onder zorgen gebukt. Toen riep ik de Naam van de Heer aan: ach, red mij, Heer, van de dood!

 

De Heer is goed en rechtvaardig, barmhartig is onze God. Eenvoudigen biedt Hij bescherming, Hij heeft mij gered uit de nood.

 

De Heer ontrukte mijn ziel aan de dood, Hij droogde mijn tranen en steunde mijn voet. Ik mag weer leven onder Gods oog in ‘t land van de levenden.

 

Vers voor het evangelie (Hebr. 4, 12)

Alleluia. Het woord van God is levend en krachtig, en het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest. Alleluia.

 

Evangelie (Mt. 9, 1-8)

De menigte verheerlijkte God, die zulk een macht gegeven had aan mensen

 

In die tijd ging Jezus in een boot,

stak over en kwam in zijn stad.

Men bracht een lamme, die op een bed lag naar Hem toe.

Toen Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de lamme:

“Heb goede moed, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.”

Enkele schriftgeleerden zeiden nu bij zichzelf:

“Die man spreekt godslasterlijk.”

Maar Jezus kende hun gedachten en zei:

“Waarom denkt gij kwaad bij uzelf?

Wat is gemakkelijker, te zeggen:

Uw zonden zijn u vergeven, of:

Sta op en loop?

Welnu, opdat ge zult weten

dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven

– en nu sprak Hij tot de lamme: –

Sta op, neem uw bed en ga naar huis.”

En de lamme stond op en ging naar huis.

Toen de menigte dit zag, werd zij door ontzag bevangen

en zij verheerlijkte God,

die zulk een macht gegeven had aan mensen.

 

 

Vrijdag 2 juli

 

Eerste lezing (Gen. 23, 1-4.19 + 24, 1-8.62-67)

Isaäk kreeg Rebekka lief en vond troost voor het verlies van zijn moeder

 

Sara bereikte de leeftijd van honderdzevenentwintig jaar.

Toen stierf zij in Kirjat-Arba, ook Hebron geheten,

in Kanaän.

Abraham hield eerst de rouwklacht over Sara en beweende haar.

Daarna liet hij zijn afgestorvene alleen

en richtte het woord tot de Hethieten.

Hij zei:

“Ik ben hier maar een vreemdeling,

daarom vraag ik u: Geef mij een eigen begraafplaats,

waar ik mijn overleden vrouw kan begraven.”

Daarop begroef Abraham zijn vrouw Sara

in de grot op de akker van Makpela,

ten oosten van Mamre of Hebron, in Kanaän.

Abraham was oud en hoogbejaard,

en de Heer had hem in alles gezegend.

Nu zei Abraham tot zijn oudste dienaar,

die het toezicht had over heel zijn bezit:

“Leg je hand onder mijn heup.

Bij de Heer, de God van de hemel en de aarde,

moet je mij zweren, dat je voor mijn zoon

geen vrouw zult zoeken

uit de meisjes van Kanaän waar ik woon,

maar dat je zult gaan naar mijn land en mijn familie,

om daar een vrouw voor mijn zoon Isaäk te zoeken.”

De dienaar zei:

“En als er nu eens geen vrouw is,

die met mij mee wil gaan naar dit land?

Moet ik dan uw zoon terugbrengen

naar het land dat u verlaten hebt?”

Abraham antwoordde:

“Neen, dat niet, je mag mijn zoon daar nooit terugbrengen.

De Heer, de God van de hemel,

heeft mij uit mijn ouderlijk huis

en uit mijn geboorteland laten wegtrekken

en mij beloofd, ja gezworen:

Aan uw nakomelingen zal ik dit land schenken.

Hij zal zijn engel voor je uitzenden,

en je zult daar een vrouw voor mijn zoon meekrijgen.

Zou er geen vrouw met je mee willen,

dan ben je ontslagen van de eed, die ik je laat zweren,

maar in geen geval

mag je mijn zoon naar dat land terugbrengen.”

Na een lange tijd was Isaäk teruggekomen

van de bron Lachai-Roï, hij woonde toen in de Negeb.

Bij het vallen van de avond

ging hij buiten wat afleiding zoeken,

toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij ineens kamelen aankomen.

Ook Rebekka keek op, en toen zij Isaäk zag,

liet zij zich van haar kameel glijden

en vroeg aan de dienaar:

“Wie is die man daar,

die over het veld naar ons toekomt?”

De dienaar antwoordde:

“Dat is mijn meester.

” Toen deed zij haar sluier voor.

De dienaar vertelde aan Isaäk alles wat hij gedaan had.

Daarop bracht Isaäk Rebekka in zijn tent

en nam haar tot vrouw.

Isaäk kreeg haar lief

en vond troost voor het verlies van zijn moeder.

 

Tussenzang (Ps. 106, 1-2.3-4a.4b-5)

Refrein: Verheerlijkt de Heer, omdat Hij ons weldoet. Of: Alleluia.

 

Verheerlijkt de Heer, omdat Hij ons weldoet,

omdat zijn barmhartigheid eeuwig duurt.

Wie kan al zijn machtige daden verhalen,

wie geeft Hem de lof die Hem past?

 

Gelukkig zijn zij die zijn voorschriften volgen,

zich goed gedragen te allen tijd.

Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt,

en daal tot mij af met uw hulp.

 

Dan zal het geluk van uw vrienden mijn deel zijn,

dan ben ik verheugd als uw volk zich verblijdt

en trots tot uw erfdeel te horen.

 

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)

Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alleluia.

 

Evangelie (Mt. 9, 9-13)

Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken; Ik wil liever barmhartigheid dan offers

 

In die tijd, toen Jezus verder ging,

zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteüs heette,

en Hij zei tot hem:

“Volg Mij.”

De man stond op en volgde Hem.

Terwijl Hij nu in diens woning aan tafel aanlag,

kwamen ook vele tollenaars en zondaars

met Jezus en zijn leerlingen aanliggen.

Toen de Farizeeën dat zagen, zeiden ze tot zijn leerlingen:

“Waarom eet uw Meester met tollenaars en zondaars?”

Hij hoorde dit en zei:

“Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.

Gaat heen en leert wat het zeggen wil:

Ik wil liever barmhartigheid dan offers.

Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen,

maar zondaars te roepen.”

 

 

Zaterdag 3 juli H. Tomas, apostel Feest

 

Eerste lezing (Ef. 2, 19-22)

Gebouwd op het fundament van de apostelen

 

Broeders en zusters,

gij zijt geen vreemdelingen en ontheemden meer,

maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God,

gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten,

terwijl de sluitsteen Christus Jezus zelf is,

die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt.

In Hem groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer.

In Hem wordt ook gij mee opgebouwd

tot een woonstede van God,

in de Geest.

 

Tussenzang (Ps. 117)

Refrein:  Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie. Of: Alleluia.

 

Looft nu de Heer, alle naties der aarde,

huldigt de Heer alle volken rondom;

omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft;

de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.

 

Vers voor het evangelie (Joh. 20, 29)

Alleluia. Omdat gij Mij gezien hebt, Tomas, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben. Alleluia.

 

Evangelie (Joh. 20, 24-29)

Mijn Heer en mijn God

 

Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd,

was echter niet bij hen toen Jezus kwam.

De andere leerlingen vertelde hem:

“Wij hebben de Heer gezien.”

Maar hij antwoordde:

“Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie,

en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken,

en mijn hand in zijn zijde leggen,

zal ik zeker niet geloven.”

Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen,

en nu was Tomas er bij.

Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen,

ging in hun midden staan en zei:

“Vrede zij u.”

Vervolgens zei Hij tot Tomas:

“Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen.

Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde

en wees niet langer ongelovig maar gelovig.”

Toen riep Tomas uit:

“Mijn Heer en mijn God!”

Toen zei Jezus tot Hem:

“Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge?

Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad” (Psalm 119)

 

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom via Ideal op onze doneerpagina of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99 t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.

Hartelijk dank voor uw gave.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood, Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon. Daarom komen wij vol vertrouwen tot u en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd heel de wereld van de Corona-epidemie, genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen. Sta alle mensen bij die lijden onder de gevolgen van deze crises. Geef wijsheid aan onze bestuurders.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet. Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten, geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen, geef ons licht waar het donker is en geef dat wij elkaar spoedig weer in vrijheid en vreugde nabij kunnen zijn.
Maria, bescherm ons en onze dierbaren, geef ons overgave aan de wil van de Vader en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon. Amen.

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen.

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen.

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi secundum verbum tuum

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per Christum Dominum nostrum. Amen.

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God, ℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.