Dagelijks Brood Lezingen van 4 – 10 juli 2021

h.maria-goretti-by-r.muller-olv ter nood

Afbeelding: H. Maria Goretti
Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 4 – 10 juli 2021

14e week door het jaar

Gebed tot de heilige Jozef

Tot U, Heilige Jozef nemen wij onze toevlucht in onze noden. En na de hulp van uw zeer heilige Bruid te hebben ingeroepen smeken wij met vertrouwen ook uw bescherming af.

Wij bidden U ootmoedig: zie met goedheid neer op het erfdeel dat Jezus Christus door zijn bloed heeft verworven en help ons in onze noden door uw machtige bijstand.

Dat vragen wij U omwille van de liefde die U heeft verbonden met de onbevlekte Maagd en Moeder van God en omwille van de vaderlijke tederheid waarmee Gij het Kind Jezus hebt aanvaard zorgzame bewaarder van het heilig Huisgezin bescherm de uitverkoren kinderen van Jezus Christus.

Liefdevolle vader, houdt ons ver van dwaling en zedenbederf.

Machtige beschermer, sta ons vanuit de hemel genadig bij in de strijd tegen de machten van de duisternis.

En zoals Gij weleer het Kind Jezus uit het grootste levensgevaar hebt gered zo verdedig nu ook de heilige Kerk van God tegen vijandelijke aanslagen en alle tegenwerking neem ieder van ons in uw blijvende bescherming opdat wij naar uw voorbeeld en gesteund door uw hulp heilig leven, zalig sterven en het eeuwig geluk in de hemel verkrijgen.
Amen

Zondag 4 juli

Eerste lezing (Ez. 2, 2-5)

Het volk is weerbarstig en zij zullen weten dat er een profeet in hun midden is

In die dagen kwam de Geest over mij en sprak tot mij; Hij deed mij recht overeind staan en ik hoorde hoe Hij tot mij sprak. Hij zei: “Mensenzoon, Ik zend u tot de kinderen van Israël, tot dat opstandige volk, dat zich tegen Mij verzet; zij en hun voorvaderen hebben opstand tegen Mij gepleegd tot op deze dag toe. Het is een nukkig en weerbarstig volk. Tot hun zend Ik u en u zult tot hun zeggen: Zo spreekt God de Heer. En of zij nu luisteren of niet – het is een opstandig volk – zij zullen weten, dat er een profeet in hun midden is.”

Tussenzang (Ps. 123, 1-2a.2bcd.3-4)

Refrein: Ons oog richt zich op de Heer onze God
tot Hij zich om ons bekommert.

Tot U sla ik mijn ogen op, tot U, die woont in de hemel. Zoals het oog van de slaaf, gericht op de hand van zijn meester;
zoals het oog van de dienstmaagd, gericht op haar meesteres; zo richt zich ons oog op de Heer onze God tot Hij zich om ons bekommert.
Ontferm U toch, Heer, heb erbarmen met ons, wij kunnen de hoon niet meer dragen. Die dronkemans-spot, dat verwaande geschimp,
wij hebben een afschuw ervan!

Tweede lezing (2 Kor. 12, 7-10)

Ik zal roemen op mijn zwakheden, dan zal de krach van Christus in mij wonen

Broeders en zusters, er is – want anders zouden de buitengewone openbaringen mij verwaand kunnen maken – er is een doren in mijn vlees gestoken, als een bode van satan, die mij moet afranselen. Tot driemaal toe heb ik de Heer aangeroepen, dat hij van mij zou weggaan. Maar Hij antwoordde mij: “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.” Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen. Daarom lijd ik om Christus’ wil gaarne zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.

Vers voor het evangelie (Joh. 15, 15b)

Alleluia. Ik heb u vrienden genoemd, zegt de Heer, niemand komt tot de Vader, tenzij door Mij. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 1-6)
Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen stad

In die tijd ging Jezus vandaar weg om zich naar zijn vaderstad te begeven en zijn leerlingen gingen met Hem mee. Toen het sabbat was begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: “Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid, die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten? Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?” En zij namen er aanstoot aan. Maar Jezus sprak tot hen: “Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.” Hij kon geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas, die Hij de handen oplegde. Hij stond verwonderd over hun ongeloof. Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek, waar Hij onderricht gaf.

Maandag 5 juli – H. Antonius Maria Zaccaria, priester

Eerste lezing (Gen. 28, 10-22a)

In zijn droom zag Jakob een ladder die op de aarde stond en tot de hemel reikte

In die tijd vertrok Jakob uit Berseba en ging naar Haran. Op een bepaalde plaats gekomen, wilde hij daar overnachten, nadat de zon reeds was ondergegaan. Een van de stenen die daar lagen nam hij als hoofdkussen en viel op die plaats in slaap. Hij kreeg een droom en zag een ladder, die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder gingen Gods engelen op en af. Ineens stond de Heer bij hem en zei: “Ik ben de Heer, de God van uw vader Abraham en de God van Isaäk. Het land, waar gij op ligt, zal Ik aan u en aan uw nakomelingen geven. Uw nageslacht zal zijn als het stof van de aarde, gij zult u uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden; door u en uw nakomelingen zal zegen komen over alle geslachten van de aarde. Ik ben met u, Ik zal u behoeden waar gij ook gaat, en u terugvoeren naar dit land. Want Ik zal u niet verlaten tot Ik mijn belofte heb vervuld.” Jakob werd wakker en riep uit: “Waarlijk, de Heer is op deze plaats en ik wist het niet.” Hij werd bevreesd en zei: “Ontzagwekkend is deze plaats! Dit kan niet anders zijn dan het huis van God en de poort van de hemel.” De volgende morgen zette Jakob de steen, die onder zijn hoofd had gelegen overeind als een heilige steen en goot er olie over uit. Hij noemde die plaats Betel, vroeger heette die stad Luz. Jakob legde de volgende gelofte af: Als God met mij is en mij beschermt op de reis, die ik nu onderneem, als Hij mij voedsel geeft om te eten en kleding om mij te bedekken, en als ik behouden naar mijn ouderlijk huis terugkeer, dan zal de Heer mijn God zijn. En deze steen, die ik als heilige steen opricht, zal het huis van God zijn.

Tussenzang (Ps. 91, 1-2.3-4.14-15ab)

Refrein: Voor u is de Heer: mijn God, op wie ik vertrouw.

Gij die de bescherming geniet van de Allerhoogste en die in de schaduw van de Almachtige woont, voor u is de Heer: mijn toevlucht, mijn burcht, mijn God, op wie ik vertrouw.

Want Hij maakt u los uit de strik van de jagers, Hij redt u uit doodsgevaar. Hij zal u met zijn vleugels beschermen, onder zijn wieken vindt gij een toevlucht.

Wie op Mij rekent zal Ik verlossen, beschermen zal Ik wie Mij erkent. Wanneer Hij Mij aanroept zal Ik hem verhoren, hem bijstaan in iedere nood.

Vers voor het evangelie (Jak. 1, 21)

Alleluia. Neemt met zachtmoedigheid het woord van God aan dat in u werd geplant en de kracht bezit uw zielen te redden. Alleluia.

Evangelie (Mt. 9, 18-26)

Mijn dochter is zo juist gestorven: maar kom en zij zal weer leven worden

Terwijl Jezus eens tot de menigte sprak, kwam er een overste naar Hem toe, wierp zich voor Hem neer en zei: “Mijn dochter is zojuist gestorven, maar kom haar de hand opleggen, dan zal zij weer levend worden.” Jezus stond op en ging met hem mee, vergezeld van zijn leerlingen. Plotseling naderde Hem van achteren een vrouw, die al twaalf jaar lang aan vloeiingen leed, en raakte de zoom van zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: “Als ik alleen maar zijn mantel kan aanraken, zal ik al genezen zijn.” Maar Jezus keerde zich om, en toen Hij haar zag, sprak Hij: “Heb goede moed dochter, uw geloof heeft u genezen.” En vanaf dat ogenblik was de vrouw gezond. Toen Jezus in het huis van de overste kwam en de fluitspelers en het misbaar makende volk zag sprak Hij: “Gaat heen, want het meisje is niet gestorven, maar slaapt.” Doch ze lachten Hem uit. Toen al dat volk buitengezet was, trad Hij naderbij, greep haar hand en het meisje stond op. Het verhaal hiervan deed de ronde door heel die streek.

Dinsdag 6 juli – H. Maria Goretti, maagd en martelares

Eerste lezing (Gen. 32, 23-33)

Voortaan zult gij Israël heten, want gij hebt met God gestreden

In die dagen stond Jakob op en stak met zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen het wed van de Jabbok over. Toen Jakob hen met zijn bezittingen over de rivier gebracht had,
bleef hij alleen achter. En een man worstelde met hem, tot het aanbreken van de dageraad. Toen de man gewaar werd, dat hij Jakob niet aankon, stootte hij hem bij de worsteling boven tegen de heup, zodat die ontwricht werd. Daarop zei de man: “Laat mij gaan, want de dageraad is aangebroken.” Maar Jakob antwoordde: “Ik laat u niet gaan, wanneer gij mij niet zegent.” De man vroeg: “Hoe is uw naam?” Hij gaf ten antwoord: “Jakob.” Toen zei de man: “Voortaan zult gij geen Jakob meer heten, maar Israël, want gij hebt met God gestreden en met mensen en gij hebt hen overwonnen.” Nu vroeg Jakob: “Maak mij uw naam bekend.” Maar de man zei: “Waarom vraagt ge naar mijn naam?” Toen gaf hij hem ter plaatse zijn zegen. Jakob noemde die plaats Peniël, want – zo zei hij – “ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en ik ben toch in leven gebleven.” De zon ging op, zodra hij Peniël voorbij was. Sindsdien was hij mank aan zijn heup. Vandaar dat de Israëlieten tot op de huidige dag de spier, die boven aan de heup ligt, niet eten, omdat God Jakob boven tegen de heup, tegen de spier van het heupgewricht had gestoten.

Tussenzang (Ps. 17, 1.2-3.6-7.8b.15)

Refrein: Ik ben rechtschapen en mag U aanschouwen, Heer.

Luister, Heer, want mijn zaak is rechtvaardig, let op mijn luid geroep. Wil mijn gebed aanhoren, mijn lippen bedriegen U niet.

Mijn oordeel verwacht ik van U, uw ogen zien wat mij toekomt. Zie in mijn hart, ga mij na in de nacht, of stel mij met vuur op de proef: Gij vindt geen onrecht in mij.

Nu roep ik U aan, want Gij zult mij verhoren, wend dus uw oor naar mij, hoor naar mijn stem. Toon mij de grootheid van uw erbarmen, redder van ieder die vlucht in uw hand.

Verberg mij onder de schuts van uw vleugels, ik ben rechtschapen en mag U aanschouwen, uw aanblik verzadigt mij als ik ontwaak.

Vers voor het evangelie (1 Petr. 1, 25)

Alleluia. Het woord des Heren blijft in eeuwigheid; en dit woord is de boodschap, die u in het evangelie is verkondigd. Alleluia.

Evangelie (Mt. 9, 32-38)

De oogst is wel groot maar arbeiders zijn er weinig

In die tijd bracht men Jezus een stomme, die door de duivel bezeten was. Zodra de duivel was uitgedreven, begon de stomme te spreken. De mensen zeiden vol verbazing: “Nog nooit heeft men in Israël zó iets gezien.” Maar de Farizeeën zeiden: “De vorst der duivels stelt Hem in staat de duivels uit te drijven.” Jezus ging rond door alle steden en dorpen, waar Hij onderricht gaf in hun synagogen en de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk en alle ziekten en kwalen genas. Bij het zien van die menigte mensen werd Hij door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder. Toen sprak Hij tot zijn leerlingen: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten.”

Woensdag 7 juli

Eerste lezing (Gen. 41, 55-57 + 42, 5-7a.17-24a)

Wij hebben dit ongeluk aan onze broer verdiend

In die dagen kreeg heel Egypte honger en het volk smeekte Farao om brood, maar Farao zei tot alle Egyptenaren: “Ga maar naar Jozef en doe wat hij u zeggen zal.” Toen er honger was in heel het land, stelde Jozef de hele voorraad koren ter beschikking en verkocht het aan de Egyptenaren, naarmate de honger in Egypte nijpender werd. Uit alle landen kwam men naar Egypte om bij Jozef graan te kopen, want de hongersnood woedde hevig in de hele wereld. Zo kwamen Israëls zonen graan kopen, evenals vele anderen, want er heerste hongersnood in Kanaän. Jozef was degene, die toen het land bestuurde en aan al de bewoners graan verkocht; naar hem gingen de broers van Jozef dus toe en zij bogen voor hem tot op de grond. Zodra Jozef zijn broers zag, herkende hij hen, maar hij maakte zich niet aan hen bekend. Daarop liet hij ze voor drie dagen gevangen zetten. Op de derde dag zei Jozef tot hen: “Als gij in leven wilt blijven, doe dan wat ik nu ga zeggen, want ik ben een godvrezend man. Als gij betrouwbaar zijt, laat één van uw broers dan achter in het huis waar ge gevangen hebt gezeten, de anderen kunnen gaan en graan meenemen voor de honger van uw gezinnen, maar gij moet uw jongste broer bij mij brengen. Dan zal de waarheid van uw woorden blijken en zult ge niet sterven.” Dat deden zij. Ze zeiden tot elkaar: “Helaas, wij hebben dit aan onze broer verdiend. Wij zagen hoe hij angstig om genade smeekte, maar wij hebben niet willen luisteren. Daarom treft ons dit ongeluk.” En Ruben zei: “Ik had u toch gezegd, u niet aan de jongen te vergrijpen, maar ge hebt niet willen luisteren. En nu zien we hoe zijn bloed wordt teruggeëist.” Omdat zij zich van een tolk bedienden, wisten zij niet dat Jozef hen verstond. Hij wendde zich van hen af, en de tranen sprongen hem in de ogen.

Tussenzang (Ps. 33, 2-3.10-11.18-19)

Refrein: Geef ons Heer, uw barmhartigheid, zoals wij op U vertrouwen.

Eert de Heer met citerspel en speelt voor Hem op de harp. Zingt voor de Heer een nieuw gezang, een schoon en schallend refrein.

Plannen van naties doet Hij teniet, verijdelt wat volken beramen. Eeuwig blijft staan het plan van de Heer, wat Hij heeft beraamd geldt voor alle geslachten.

Maar het is God die zijn dienaars bewaakt, hen die op zijn gunst vertrouwen, dat Hij hen redden zal van de dood, bij hongersnood hen zal voeden.

Vers voor het evangelie (1 Joh. 2, 5)

Alleluia. Wie het woord van de Heer bewaart, in Hem is waarlijk Gods liefde volkomen. Alleluia.

Evangelie (Mt. 10, 1-7)

Gaat naar de verloren schapen van het huis van Israël

In die tijd riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om de onreine geesten uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen. Dit zijn de namen van de twaalf apostelen als eerste: Simon, die Petrus wordt genoemd, met zijn broer Andreas, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes, Filippus en Bartolomeüs, Tomas en Matteüs de tollenaar, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon de Ijveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft. Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: “Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen; gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël. Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij.”

Donderdag 8 juli

Eerste lezing (Gen. 44, 18-21.23b-29 + 45, 1-5)

God heeft mij voor u uitgezonden om u in leven te houden

In die dagen trad Juda op Jozef toe en zei: “Heer, sta uw dienaar toe een enkel woord tot u te richten, zonder dat u kwaad wordt op uw dienaar, want u zijt de gelijke van Farao. Mijn heer heeft aan zijn dienaren gevraagd: Hebt u nog een vader en een broer? Wij hebben toen onze heer geantwoord: Wij hebben een oude vader en er is nog een jonge zoon, die hem in zijn ouderdom geboren is. Omdat zijn broer gestorven is, is hij de enig overgeblevene van zijn moeder, en zijn vader heeft hem lief. Toen hebt u tot uw dienaren gezegd: Breng hem bij mij, dat ik hem kan zien. Als uw jongste broer niet met u meekomt, hoeft u mij niet meer onder ogen te komen. We zijn naar uw dienaar, onze vader, teruggekeerd en hebben hem verteld wat mijn heer gezegd heeft. En toen onze vader vroeg, opnieuw voedsel te gaan kopen, hebben wij geantwoord: Zo kunnen wij niet gaan. Alleen als onze jongste broer met ons meegaat, zullen wij vertrekken, want wij kunnen die man niet onder ogen komen, als onze jongste broer niet bij ons is. Toen zei uw dienaar, onze vader, tot ons: Gij weet dat mijn vrouw mij maar twee zonen geschonken heeft. De ene is van mij weggegaan, en ik moet wel aannemen dat hij is verscheurd, want ik heb hem tot nog toe niet weergezien. Als gij ook deze nog van mij wegneemt, en er zou hem een dodelijk ongeluk overkomen, dan zoudt ge de grijsaard, die ik ben, jammerend in het dodenrijk doen neerdalen.” Nu kon Jozef zich voor de overige omstanders niet langer goedhouden en hij riep uit: “Stuur iedereen weg.” Zo was er niemand meer bij, toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte. Hij huilde zo luid, dat de Egyptenaren het hoorden, ook in het huis van Farao werd het bekend. Jozef zei tot zijn broers: “Ik ben Jozef. Maakt vader het nog goed?” Maar zijn broers konden geen woord uitbrengen, zo ontsteld waren zij over hem.

Jozef echter zei tot zijn broers:
“Kom toch dichterbij.” Toen ze dichterbij gekomen waren, zei hij: “Ik ben Jozef, de broer die gij naar Egypte verkocht hebt. Ge hoeft niet zo terneergeslagen te zijn en u zelf niet meer te verwijten, dat ge mij hierheen verkocht hebt, want God heeft mij voor u uitgezonden om u in leven te houden.”

Tussenzang (Ps. 105, 16-17.18-19.20-21)

Refrein: Vergeet nooit de wonderen die de Heer deed. Of: Alleluia.

De Heer zond een hongersnood over het land en deed de broodstokken breken. Hij zond een enkel man voor hen uit toen Jozef als slaaf verkocht werd.

Zijn voeten werden met kluisters geboeid, zijn hals in een band van ijzer, totdat gebeurde wat hij had voorzegd, het woord van de Heer hem bevrijdde.

De koning liet hem uit de kerker ontslaan, de heerser der volken gaf hem de vrijheid. Hij stelde hem aan als heer van zijn huis, beheerder van heel zijn have.

Vers voor het evangelie (Ps. 130, 5)

Alleluia. Op de Heer stel ik mijn hoop, op zijn woord vertrouw ik. Alleluia.

Evangelie (Mt. 10, 7-15)

Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven

In die tijd zei Jezus tot de twaalf: “Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen en drijft duivels uit. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven. Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen. Verschaft u ook geen reiszak voor onderweg, geen tweede onderkleed, geen schoeisel of stok, want de arbeider is zijn onderhoud waard. Als gij in een stad of in een dorp komt, onderzoekt dan wie waard is u te ontvangen, en verblijft daar tot gij weer vertrekt. Wanneer ge dat huis binnentreedt, brengt het uw vredegroet, en wanneer het die waard is, moge uw vrede over dat huis komen, maar wanneer het die niet waard is, dan kere uw vrede tot u terug. Als men u ergens niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten. Voorwaar, Ik zeg u: Op de oordeelsdag zal het voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn dan voor die stad.”

Vrijdag 9 juli – HH. Martelaren van Gorcum, Feest; H. Augustinus Zhao Rong, priester, en gezellen

Eerste lezing (2 Kor. 4, 7-15)

Ons leven wordt aan de dood uitgeleverd om Jezus’ wil

Broeders en zusters, wij dragen een schat in aarden potten; duidelijk blijkt dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons. Wij worden aan alle kanten bestookt, maar raken toch niet klem; wij zien geen uitweg meer, maar zijn nooit ten einde raad; wij worden opgejaagd, maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeveld, maar gaan er niet aan dood. Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden. Voortdurend wordt ons leven aan de dood uitgeleverd om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus zich zou openbaren in ons sterfelijk bestaan. Zo verricht de dood zijn werk in ons en het leven in u. Maar wij bezitten die geest van geloof waarvan de Schrift zegt: “Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.” Ook wij geloven en daarom spreken wij. Want wij weten, dat Hij die de Heer Jezus van de doden heeft opgewekt, ook ons evenals Jezus ten leven zal wekken om ons tot zich te voeren, samen met u. Want alles gebeurt voor u: de genade moet zich in velen vermenigvuldigen, zodat steeds meer mensen dank brengen aan God, tot eer van zijn Naam.

Tussenzang (Ps. 126, 1-2ab.2cd-3.4-5.6)

Refrein: Die onder tranen zaaien, oogsten met gejuich.

De Heer bracht Sions ballingen terug: het was alsof wij droomden. Toen lachten alle monden en juichte elk tong.

Toen zei men bij de volken: geweldig is het wat de Heer hen deed. Geweldig was het wat de Heer ons deed, daarom zijn wij zo blij.

Keer nu ons lot ten goede, Heer, zoals een beek doet in de Zuid-woestijn. Die onder tranen zaaien zij oogsten met gejuich.

Vol zorgen gaan zij uit met zaaizakken beladen; maar keren zingend weer beladen met hun schoven.

Vers voor het evangelie

Alleluia. U, God, loven wij, U, Heer, prijzen wij. U looft het blanke heer der martelaren. Alleluia.

Of indien één martelaar speciaal wordt herdacht:

Vers voor het evangelie (Jak. 1, 12)

Alleluia. Zalig de man die standhoudt in de beproeving. Heeft hij de toets doorstaan, dan zal hij de zegekrans van het leven ontvangen. Alleluia.

Evangelie (Mt. 10, 17-22)

Gij zult een voorwerp van haat zijn; wie echter ten einde toe volhardt zal gered worden

In die tijd zei Jezus tot de twaalf: “Neemt u in acht voor de mensen. Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en u geselen in hun synagogen. Gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden omwille van Mij, om zo ten overstaan van hen en de heidenen getuigenis af te leggen. Maakt u echter wanneer men u overlevert niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken: op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen. Want niet gij zijt het die spreekt, maar door u spreekt dan de Geest van uw Vader. De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden; de vader zijn kind; de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood doen brengen. Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen, omwille van mijn Naam. Wie echter ten einde toe volhardt, hij zal gered worden.”

Zaterdag 10 juli – Maria op zaterdag

Eerste lezing (Gen. 49, 29-33 + 50, 15-26)

Eens toont God zijn macht en leidt u van hier naar het land dat Hij onder ede beloofd heeft aan Abraham, Isaäk en Jakob

In die dagen gaf Jakob zijn zonen de volgende opdracht: “Als ik met mijn voorvaderen verenigd word, begraaf mij dan bij mijn vaderen in de grot op de akker van de Hethiet Efron, in de grot op de akker van Makpela, ten oosten van Mamre, in Kanaän. Het is de akker, die Abraham als eigen begraafplaats van de Hethiet Efron gekocht heeft. Daar zijn Abraham en zijn vrouw Sara begraven, daar zijn Isaäk en zijn vrouw Rebekka bijgezet, en daar heb ik Lea begraven. De akker met de grot die erop ligt, is gekocht van de Hethieten.” Toen Jakob zijn zonen deze laatste opdracht gegeven had, trok hij zijn voeten terug op het bed, gaf de geest en werd met zijn voorvaderen verenigd. Toen Jozefs broers zagen dat hun vader gestorven was, zeiden ze: “Als Jozef zich nu maar niet op ons gaat wreken en ons zwaar laat boeten voor het kwaad dat wij hem aangedaan hebben.” Daarom zonden zij naar Jozef de volgende boodschap: “Uw vader heeft voor zijn dood bevel gegeven: Dit moet ge Jozef zeggen: Ik smeek u, vergeef toch de misdaad en de zonde, die uw broers tegen u bedreven hebben. Vergeef dus de dienaren van de God van uw vader hun misdaad.” Toen zij zo tot hem spraken, barstte jozef in tranen uit. Toen kwamen zijn broers zelf, wierpen zich ter aarde en zeiden: “Beschik over ons, wij zijn uw slaven.” Maar Jozef zei hun: “Weest maar niet bang, bekleed ik soms de plaats van God? Gij hebt kwaad tegen mij beraamd, maar God heeft het ten goede gekeerd, om te bewerken wat nu is geschied: het behoud van een talrijk volk. Weest dus niet bang, ik zal voor u en uw kleine kinderen zorgen.” Zo stelde hij hen met hartelijke woorden gerust. Jozef bleef in Egypte wonen, samen met de familie van zijn vader, hij werd honderdentien jaar oud. Jozef zag het derde geslacht van Efraïm, en ook de zonen van Makir, de zoon van Manasse, werden op zijn knieën geboren. Daarna sprak Jozef tot zijn broers: “Ik ga sterven, maar eens toont God zijn macht en leidt u van hier naar het land, dat Hij onder ede beloofd heeft aan Abraham, Isaäk en Jakob.” Jozef bezwoer de zonen van Israël: “Als God u zijn macht toont, dan moet ge mijn gebeente van hier meevoeren.” Toen stierf Jozef, honderdentien jaar oud. Hij werd gebalsemd en in Egypte in een sarkofaag gelegd.

Tussenzang (Ps. 105, 1-2.3-4.6-7)

Refrein: Ziet toe, geringen, en weest verheugd, schept moed, gij allen die God zoekt (Ps. 69, 33).

Verheerlijkt de Heer en aanbidt zijn Naam, verkondigt de volken zijn daden. Bezingt Hem en tokkelt de snaren voor Hem, verhaalt al zijn wondere werken.

Gaat groot op de heilige Naam van de Heer, verheugt u, gij die Hem aanhangt. Verlaat u op Hem, op zijn machtige arm, blijft altijd zijn Aanschijn zoeken.

Gij, kroost van zijn dienaar Abraham, gij zonen van Jakob, zijn welbeminde. De Heer, Hij is onze enige God, wat Hij beslist, geldt voor heel de aarde.

Vers voor het evangelie (Ps. 19, 9)

Alleluia. Uw voorschriften, Heer, zijn betrouwbaar, onwetenden maken zij wijs. Alleluia.

Evangelie (Mt. 10, 24-33)

Weest niet bevreesd voor hen die het lichaam doden

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “De leerling staat niet boven zijn meester en de dienaar niet boven zijn heer. Voor de leerling moet het voldoende zijn behandeld te worden als zijn meester, voor de dienaar als zijn heer behandeld te worden. Als men het hoofd van het huisgezin al Beëlzebub durft noemen, hoeveel te meer dan zijn huisgenoten. Weest niet bang voor hen. Niets is bedekt of het zal onthuld, niets is verborgen of het zal bekend worden. Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken. Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam kunnen doden, maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die èn ziel èn lichaam in het verderf kan storten in de hel. Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet één mus op de grond vallen. Bij u echter is zelfs ieder haar van uw hoofd geteld. Weest dus niet bevreesd, gij zijt toch méér waard dan een zwerm mussen. Ieder die Mij bij de mensen belijdt, hem zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader, die in de hemel is. Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen, hem zal Ik ook verloochenen tegenover mijn Vader, die in de hemel is.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad” (Psalm 119)

 

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom via Ideal op onze doneerpagina of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99 t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.

Hartelijk dank voor uw gave.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood, Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon. Daarom komen wij vol vertrouwen tot u en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd heel de wereld van de Corona-epidemie, genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen. Sta alle mensen bij die lijden onder de gevolgen van deze crises. Geef wijsheid aan onze bestuurders.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet. Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten, geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen, geef ons licht waar het donker is en geef dat wij elkaar spoedig weer in vrijheid en vreugde nabij kunnen zijn.
Maria, bescherm ons en onze dierbaren, geef ons overgave aan de wil van de Vader en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon. Amen.

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen.

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verded g ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen.

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi secundum verbum tuum

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per Christum Dominum nostrum. Amen.

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God, ℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.