Dagelijks Brood Lezingen van 1 – 7 augustus 2021

gedaanteverandering-van-de-heer-olvternood-heiloo

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 1 – 7 augustus 2021

18e week door het jaar

Gebed tot de heilige Jozef

Tot U, Heilige Jozef nemen wij onze toevlucht in onze noden. En na de hulp van uw zeer heilige Bruid te hebben ingeroepen smeken wij met vertrouwen ook uw bescherming af.

Wij bidden U ootmoedig: zie met goedheid neer op het erfdeel dat Jezus Christus door zijn bloed heeft verworven en help ons in onze noden door uw machtige bijstand.

Dat vragen wij U omwille van de liefde die U heeft verbonden met de onbevlekte Maagd en Moeder van God en omwille van de vaderlijke tederheid waarmee Gij het Kind Jezus hebt aanvaard zorgzame bewaarder van het heilig Huisgezin bescherm de uitverkoren kinderen van Jezus Christus.

Liefdevolle vader, houdt ons ver van dwaling en zedenbederf.

Machtige beschermer, sta ons vanuit de hemel genadig bij in de strijd tegen de machten van de duisternis.

En zoals Gij weleer het Kind Jezus uit het grootste levensgevaar hebt gered zo verdedig nu ook de heilige Kerk van God tegen vijandelijke aanslagen en alle tegenwerking neem ieder van ons in uw blijvende bescherming opdat wij naar uw voorbeeld en gesteund door uw hulp heilig leven, zalig sterven en het eeuwig geluk in de hemel verkrijgen.
Amen

Zondag 1 augustus

Eerste lezing: Ex. 16, 2-4.12-15

Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel

In die dagen, toen ze in de woestijn waren, begon heel de gemeenschap van de Israëlieten te morren tegen Mozes en Aäron. De Israëlieten zeiden tegen hen: “Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en volop brood konden eten. Jullie hebben ons alleen maar naar de woestijn gebracht om al deze mensen van honger te laten omkomen.” Toen sprak de Heer tot Mozes: “Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel. De mensen moeten er dagelijks op uit gaan en de hoeveelheid voor één dag verzamelen. Dan kan ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet. Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Dit moet ge hun zeggen: Tegen de avond kunt ge vlees eten en morgenochtend zult ge volop brood hebben. En het was avond toen kwartels kwamen aangevlogen, die neervielen over heel het kamp. De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp. En toen deze was opgetrokken, lag er over de woestijn een fijn korrelige laag, alsof de grond met rijp was bedekt. De Israëlieten zagen het en vroegen: “Wat is dat?” Ze wisten werkelijk niet wat het was. Mozes legde hun uit: “Dit is het brood dat de Heer u te eten geeft.”

Tussenzang: Ps. 78 (77), 3 en 4bc, 23-24, 25 en 54

Refrein: De Heer gaf hun brood uit de hemel.

Al wat wij gehoord hebben en begrepen, wat ons door de vaderen is verteld. Wij zullen het niet voor hun zonen verbergen, maar zeggen het voort aan het komend geslacht.

Toch gaf Hij de wolken daarboven bevel en opende Hij de sluizen des hemels: Het regende manna als voedsel voor hen, ze kregen brood uit de hemel.

De mens mocht het brood van de Machtigen eten Hij zond hun genoeg voor de reis. Zo leidde Hij hen naar zijn heilig land, de bergen die Hij voor hen had veroverd.

Tweede lezing: Ef. 4, 17.20-24

Bekleedt u met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen

Broeders en zusters, ik bezweer u in de Heer: leeft niet langer zoals de heidenen in hun waanwijsheid. Maar gij hebt de Christus zo niet leren kennen! Want gij hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderricht naar de waarheid, die in Jezus is: dat gij de oude mens van uw vroegere levenswandel, die te gronde gaat aan zijn bedrieglijke begeerten moet afleggen en dat geheel uw denken zich moet vernieuwen. Bekleedt u met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen in ware gerechtigheid en heiligheid.

Vers voor het evangelie: Joh. 17, 17b.a

Alleluia. Uw woord is waarheid, Heer, wijd ons toe aan de Waarheid. Alleluia.

Evangelie: Joh. 6, 24-35

In die tijd, toen de mensen bemerkten dat noch Jezus, noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaüm op zoek naar Jezus. Ze vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden “Rabbi, wanneer bent U hier gekomen? Jezus nam het woord en zeide: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.” Daarop zeiden zij tot Hem: “Welke werken moeten wij voor God verrichten? Jezus gaf hun ten antwoord: Dit is het werk dat God u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.” ” Zij zeiden tot Hem: “Wat voor teken doet Gij dan wel waardoor wij kunnen zien, dat wij in U moeten geloven? Wat doet Gij eigenlijk? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten”. Jezus hernam: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.” Zij zeiden tot Hem: “Heer, geef ons te allen tijde dat brood.” Jezus sprak tot hen: “Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”

Maandag 2 augustus – H. Eusebius van Vercelli, bisschop; H. Petrus Julianus Eymard, priester

Eerste lezing: Num. 11, 4b-15

Ik kan de last van heel dat volk niet allen dragen.

In die dagen begonnen de Israëlieten opnieuw te jammeren. Ze zeiden: “Wie kan ons aan vlees helpen! Wij hebben heimwee naar de vis die wij in Egypte voor niets te eten kregen, naar de komkommers en de meloenen, naar de prei, de uien en het knoflook. Wij drogen uit! Er is niets! Wij krijgen alleen maar manna te zien.” Het manna geleek op korianderzaad en zag er uit als balsemhars. Het volk verspreidde zich om het bijeen te rapen. Dan maalden zij het met een handmolen of stampten het fijn in een vijzel. Ze kookten het in een pot en maakten er koeken van, zodat het smaakte als oliegebak. Met de dauw viel ‘s nachts ook het manna op het kamp neer. Toen Mozes hoorde, hoe het volk, familie voor familie, bij de ingang van de tenten zat te jammeren, en toen de Heer in hevige toorn ontstak, werd hij ontstemd. Hij vroeg de Heer: “Waarom doet Gij uw dienaar dit verdriet aan? Zijt Gij mij zo weinig genegen, dat Gij mij de last van heel dat volk laat dragen? Het lijkt wel of ik van heel dat volk zwanger ben geweest en het ter wereld heb gebracht, dat Gij mij zegt: Draag het aan uw hart, zoals een voedster een zuigeling draagt, en dat Gij mij beveelt het naar het land te brengen, dat gij zijn vaderen onder ede beloofd hebt. Waar haal ik vlees vandaan voor heel dat volk? Het jammert tegen mij: Geef ons toch vlees te eten! Ik kan de last van heel dat volk niet alleen dragen. Het is mij te zwaar! Indien Gij zo met mij blijft doen, dood mij dan maar, als Gij mij genadig wilt zijn. Dan hoef ik mijn ellende niet langer te zien.”

Tussenzang: Ps. 81 (80), 12-13, 14-15, 16-17

Refrein: Huldigt de Heer, onze sterkte!

Israël heeft mijn stem niet gehoord, zegt de Heer, mijn volk gehoorzaamde niet. Toen liet ik hen los met hun hard gemoed, zij gingen hun eigen wegen.

Ach, luisterde nu mijn volk maar naar Mij, bewandelde Israël nu maar mijn paden; dan bracht Ik hun vijanden aanstonds ten val en zou Ik mijn hand keren tegen hun kwellers.

Dan zouden Gods vijanden hen naar de mond zien en zo zou het blijven voor immer. Dan zou Ik mijn volk met tarwebloem voeden, met honing verzadigen uit de rots.

Vers voor het evangelie: Joh. 8, 12

Alleluia. Ik ben het licht der wereld, zegt de Heer; wie Mij volgt zal het licht des levens bezitten. Alleluia.

Evangelie: Mt. 14, 13-21

(In de jaren dat op de zondagen de A-cyclus wordt gevolgd, neemt men het evangelie nr. 208, zie het 1e evangelie op dinsdag)

Nadat Jezus de zegen had uitgesproken brak Hij de broden.

Toen Jezus het bericht van de moord op Johannes vernomen had, voer Hij vandaar in een boot weg naar een eenzame plaats om alleen te zijn. Maar het gerucht hiervan drong tot het volk door en het ging Hem te voet uit hun steden achterna. Toen Hij bij zijn landing dan ook een grote menigte zag, kreeg Hij diep medelijden met hen, en Hij genas hun zieken. Tegen het vallen van de avond kwamen zijn leerlingen naar Hem toe en zeiden: “Deze plek is eenzaam en het is al laat op de dag. Stuur dus het volk weg om in de dorpen eten te gaan kopen.” “Het is niet nodig dat zij weggaan – zei Jezus hun – geeft gij hun maar te eten.” Doch zij antwoordden: “Wij hebben hier niet meer dan vijf broden en twee vissen.” Waarop Jezus sprak: “Brengt die dan hier.” En Hij gaf opdracht dat het volk zich zou neerzetten op het gras. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, en nadat Hij de zegen had uitgesproken brak Hij de broden, die Hij aan zijn leerlingen gaf en de leerlingen gaven ze weer aan het volk. Allen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men nog twaalf volle korven op. Het waren ongeveer vijfduizend mannen die hadden gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend.

Dindsdag 3 augustus

Eerste lezing: Num. 12, 1-13

Mozes is mijn vertrouweling. Hoe hebt gij u tegen mijn dienaar durven keren?

In die dagen keerden Mirjam en Aäron zich tegen Mozes, omdat hij een Kusitische vrouw had genomen: hij was inderdaad met een Kusitische gehuwd. Zij zeiden: “Heeft de Heer alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook door ons niet gesproken?” De Heer hoorde dat en omdat Mozes een zeer bescheiden man was, de bescheidenste van alle mensen op aarde, zei de Heer terstond tot Mozes, Aäron en Mirjam: “Ga met u drieën naar de tent van samenkomst.” Zij gingen er met hun drieën heen. Nu daalde de Heer in een wolkkolom neer, nam plaats bij de ingang van de tent en riep Aäron en Mirjam, die beiden naar voren traden. Hij zei: “Luistert naar wat Ik te zeggen heb. Aan uw profeten maak Ik Mij in visioenen bekend en Ik spreek tot hen in dromen. Met mijn dienaar Mozes doe Ik dat niet. Hij is mijn vertrouweling, in heel mijn huis. Met hem spreek Ik van mond tot mond, duidelijk en niet in raadsels. Hij aanschouwt de gestalte van de Heer. Hoe hebt gij u tegen mijn dienaar Mozes durven keren?” Toornig ging de Heer van hen heen. De wolk was nog niet van de tent van samenkomst geweken, of Mirjam zat vol uitslag; het leek wel sneeuw. Toen Aäron zich naar Mirjam keerde, stond daar een melaatse. Aäron zei tot Mozes: “Ach heer, laat ons toch niet lijden voor de zonde die wij in onze dwaasheid begaan hebben. Laat Mirjam toch niet zijn als een doodgeboren kind dat half vergaan uit de moederschoot komt.” Mozes riep tot de Heer: “O God, maak haar weer gezond!”

Tussenzang: Ps. 51 (50), 3-4, 5-6a, 6bc-7, 12-13

Refrein: God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid, delg mijn zondigheid in uw erbarmen.

Was mijn schuld volkomen van mij af, reinig mij van al mijn zonden.

Ik erken dat ik misdreven heb, altijd heb ik mijn vergrijp voor ogen. Jegens U alleen heb ik gezondigd, wat U tegenstaat heb ik gedaan.

Dus zijt Gij rechtvaardig in uw oordeel, is het vonnis dat Gij velt gegrond. Ach, met schuld belast werd ik geboren, schuldig was het dat mijn moeder mij ontving.

Schep in mij een zuiver hart, mijn God, geef mij weer een vastberaden geest. Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn, neem uw heilige Geest niet van mij weg.

Vers voor het evangelie: Joh. 10, 27

Alleluia. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, zegt de Heer; en Ik ken ze en zij volgen Mij. Alleluia.

Evangelie: Mt. 14, 22-36

Als Gij het zijt, Heer, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen.

Na de broodvermenigvuldiging dwong Jezus zijn leerlingen in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen, terwijl Hij het volk naar huis zou zenden. Toen Hij het volk had weggezonden, ging Hij de berg op om in afzondering te bidden. De avond viel en Hij was daar alleen. De boot was reeds vele stadiën uit de kust en werd geteisterd door de golven, want zij hadden tegenwind. In de vierde nachtwake kwam Hij te voet over het meer naar hen toe. Maar toen de leerlingen Hem zo over het meer zagen gaan, raakten zij van streek, omdat zij een spook meenden te zien en zij begonnen van angst te schreeuwen. Maar Jezus zei onmiddellijk tot hen: “Weest gerust, Ik ben het. Vreest niet.” “Heer – antwoordde Petrus – als Gij het zijt, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen.” Waarop Jezus sprak: “Kom!” Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar toen hij merkte hoe hevig de wind was werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: “Heer, red mij!” Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast, terwijl Hij tot hem zei: “Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?” Nadat zij in de boot gestapt waren, ging de wind liggen. De inzittenden wierpen zich voor Hem neer en zeiden: “Waarlijk, Gij zijt de Zoon van God.” Toen zij overgestoken waren, bereikten zij de kust bij Gennésaret. Toen de mannen van die streek Hem herkenden, verspreidden zij in heel de streek het bericht van zijn komst en brachten Hem al hun zieken. Ze smeekten Hem of ze tenminste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen die dit deden werden gezond.

In de jaren dat op de zondagen de A-cyclus wordt gevolgd neemt men vandaag de volgende lezing:

Evangelie: Mt. 15, 1-2.10-14

Iedere aanplanting die niet door mijn hemelse Vader geplant is zal worden uitgerukt.

Op zekere dag kwamen Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus met de vraag: “Waarom overtreden uw leerlingen wat ons van oudsher is overgeleverd? Want ze wassen hun handen niet voor het eten.” Daarop riep Hij de mensen bij zich en sprak tot hen: “Luistert en wilt verstaan: Niet wat de mond binnengaat bezoedelt de mens; de mens wordt bezoedeld door wat de mond uitgaat.” Toen kwamen de leerlingen naar Hem toe en zeiden: “Weet Gij dat de Farizeeën bij het horen van uw woorden er aanstoot aan namen?” Maar Hij antwoordde: “Iedere aanplanting die niet door mijn hemelse Vader geplant is zal worden uitgerukt. Laat ze maar begaan: zij zijn blinden die blinden leiden. Maar als de ene blinde de andere leidt vallen beiden in de kuil.”

Woensdag 4 augustus – Heilige Johannes Maria Vianney, pastoor van Ars

Eerste lezing (Num. 13, 1-2a.25 – 14, 1.26-29.34-35)

Een liefelijk land versmaadden zij omdat zij Gods woord niet vertrouwden

In die dagen sprak de Heer tot Mozes: “Zend mannen uit om Kanaän te verkennen, het land dat ik aan de Israëlieten geef.” Na veertig dagen keerden zij van hun verkenningstocht terug. Toen begon de hele gemeenschap luid te roepen en bleef heel die nacht jammeren. De Heer sprak tot Mozes en Aäron: “Mijn geduld met deze verdorven gemeenschap die tegen Mij mort is uitgeput! Dat voortdurend gemor van de Israëlieten heb Ik nu genoeg gehoord. Zeg hun: Zo waar Ik leef – aldus spreekt de Heer – wat Ik u heb horen zeggen, dat zal Ik ook met u doen. In deze woestijn zullen de lijken liggen van allen die tegen Mij hebben gemord, van al uw ingeschrevenen, van ieder boven twintig jaar. Voor elke dag van de veertig dat gij het land verkend hebt, zult gij één jaar uw misdaden boeten, veertig jaar in totaal, zodat gij weet wat het betekent u tegen Mij te verzetten. Ik, de Heer, heb gesproken. Dit zal Ik zeker doen met heel deze verdorven gemeenschap, die tegen Mij heeft samengespannen: in deze woestijn zullen zij tot de laatste man sterven.”

Tussenzang (Ps. 106, 6-7a.13-14.21-22.23)

Refrein: Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt. Of: Alleluia.

Wij hebben gezondigd zoals onze vaderen, onrecht bedreven en kwaad gedaan. Want onze vaderen in Egypte vergaten de wonderen die Gij deed.

Spoedig vergaten zij wat Gij gedaan had, verlieten zich niet meer op uw beleid. Zij gaven aan gulzigheid toe in de steppe en stelden God eisen in de woestijn.

Zij waren vergeten dat God hen gered had, Hij die in Egypte zijn macht had getoond; die wonderdaden verricht had in Cham en bij de Rietzee verbazende dingen.

Hij dacht er al aan hen los te laten toen Mozes, zijn vriend, tussenbeide kwam. Die pleitte voor hen om hen niet te verdelgen en wendde Gods toorn van hen af.

Vers voor het evangelie (Joh. 14, 5)

Alleluia. Ik ben de weg, de waarheid en het leven, zegt de Heer; niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Alleluia.

Evangelie (Mt. 15, 21-28)

Vrouw, ge hebt een groot geloof

In die dagen trok Jezus zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon. Op een gegeven ogenblik trad een Kananese vrouw uit dat gebied naar voren, luid roepend: “Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter is van een duivel bezeten en wordt verschrikkelijk gekweld.” Maar Hij gaf haar in het geheel geen antwoord. Toen wendden zijn leerlingen zich tot Hem met het verzoek: “Stuur die vrouw toch weg, want ze blijft ons achterna roepen.” Hij antwoordde: “Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.” Maar de vrouw kwam naderbij, wierp zich voor zijn voeten neer en zei: “Heer, help mij!” Hij gaf haar ten antwoord: “Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.” “Wel waar, Heer, – sprak zij – want de honden eten immers toch ook de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen.” Daarop zei Jezus haar: “Vrouw, ge hebt een groot geloof! Uw verlangen wordt ingewilligd.” En van dat ogenblik was haar dochter genezen.

Donderdag 5 augustus – Kerkwijding van de Basiliek van Maria de Meerdere; H. Oswald, koning

Eerste lezing (Num. 20, 1-13)

Gij moet in het bijzijn van de gemeenschap de rots gebieden water te geven

In die dagen kwam heel de gemeenschap van de Israëlieten in de woestijn Sin. Tijdens het verblijf van het volk in Kades overleed Mirjam en werd ter plaatse begraven. Eens was er geen water voor de gemeenschap. Het volk liep toen te hoop tegen Mozes en Aäron en begon Mozes verwijten te doen. Zij zeiden: “Waren wij maar door ingrijpen van de Heer gestorven zoals onze broeders! Hebt gij de gemeente van de Heer naar deze woestijn geleid om er mens en dier de dood te laten vinden? Waarom hebt ge ons uit Egypte geleid naar dit ellendig oord waar geen koren is, geen vijg, geen wijnstok, geen granaatappel, en zelfs geen water?” Toen verwijderden Mozes en Aäron zich van de gemeente en wierpen zich ter aarde. De heerlijkheid van de Heer verscheen hun en God sprak tot Mozes: “Neem de staf en roep met uw broer Aäron de gemeente bijeen. Gij moet in hun bijzijn de rots gebieden water te geven; dan zult gij uit die rots water doen stromen en de gemeenschap en het vee laten drinken.” Mozes nam de staf uit het heiligdom, zoals de Heer hem gezegd had. Toen riepen Mozes en Aäron de gemeente voor de rots bijeen. Mozes zei tot hen: “Luister, weerspannigen! Zullen wij voor mensen als u water uit deze rots laten stromen?” Mozes hief zijn hand op en sloeg met zijn staf op de rots, tweemaal: toen stroomde er volop water uit, zodat de gemeenschap en het vee konden drinken. Maar de Heer zei tot Mozes en Aäron: “Uw vertrouwen op Mij is niet zo groot geweest, dat gij tegenover de Israëlieten mijn heiligheid hebt hooggehouden. Daarom zult gij deze gemeente niet binnenleiden in het land, dat Ik hun gegeven heb.” Dat water is het water van Meriba, waar de Israëlieten de Heer verwijten deden en Hij bij hen zijn heiligheid openbaarde.

Tussenzang (Ps. 95, 1-2.6-7.8-9)

Refrein: Luistert heden naar de stem van de Heer, en weest niet halsstarrig.

Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, juichen wij toe de Rots van ons heil. Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang, Hem met liederen eren.

Komt, laat ons aanbiddend ter aarde vallen, neerknielen voor Hem die ons schiep. Hij is onze God en wij zijn volk, Hij is de herder en wij zijn kudde.

Luistert heden dan naar zijn stem: weest niet halsstarrig als eens in Meriba, zoals in Massa in de woestijn; waar uw vaderen Mij wilden tarten, ofschoon zij mijn daden hadden gezien.

Vers voor het evangelie (Joh. 14, 23)

Alleluia. Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen.
Alleluia.

Evangelie (Mt. 16, 13-23)

Gij zijt Petrus Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen

Toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was, stelde Hij zijn leerlingen deze vraag: “Wie is volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Zij antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.” “Maar gij – sprak Hij tot hen – wie zegt gij dat Ik ben?” Simon Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg Ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.” Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was. Van dat ogenblik af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij, na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen. Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: “Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!” Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: “Ga weg satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.”

Vrijdag 6 augustus – Gedaanteverandering van de Heer, Feest

Eerste lezing (Dan. 7, 9-10.13-14)

Zijn kleed was wit als sneeuw

In mijn visioen zag ik dat er tronen werden geplaatst en dat een hoogbejaarde zich neerzette. Zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vlammen, de wielen ervan uit laaiend vuur. Een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem uit. Duizendmaal duizenden dienden Hem en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem. Het gerechtshof zette zich neer en de boeken werden geopend. In mijn nachtelijk visioen zag ik met de wolken des hemels iemand aankomen, die op een mens geleek. Hij ging naar de hoogbejaarde en werd voor Hem geleid. Toen werd Hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; alle volken, stammen en talen brachten Hem hun hulde. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit te gronde.

Ofwel:

Eerste lezing (2 Petr. 1, 16-19)

Deze stem hebben wijzelf uit de hemel horen klinken

Dierbaren, toen wij u de macht en de komst van onze Heer Jezus Christus verkondigden, beriepen wij ons niet op vernuftig bedachte mythen, maar wij spraken als ooggetuigen van zijn luister. Want Hij heeft van God de Vader eer en verheerlijking ontvangen, toen door de verheven Majesteit dit woord tot Hem gericht werd: “Deze is mijn geliefde Zoon in Wie Ik mijn welbehagen heb.” En deze stem hebben wijzelf uit de hemel horen klinken, toen wij met Hem waren op de heilige berg. Hierdoor kreeg voor ons het woord van de profeten nog meer gezag.

Tussenzang (Ps. 97, 1-2.5-6.9)

Refrein: De Heer is koning: heel de aarde staat onder zijn macht.

De Heer is koning, de aarde mag juichen, blij zijn de landen rondom de zee. Donkere wolken vormen zijn lijfwacht, recht en gerechtigheid dragen zijn troon.

Bergen smelten als was voor de Heer, de Heerser van heel de wereld. De hemel verkondigt zijn heiligheid en alle volken aanschouwen zijn glorie.

Want heel de aarde staat onder uw macht, Gij zijt de hoogste der goden.

Vers voor het evangelie (Mt. 17, 5c)
Alleluia. Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem. Alleluia.

Evangelie (Mc. 9, 2-10)

Dit is mijn Zoon, de Welbeminde

In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg waar zij geheel alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd zijn kleed werd glanzend en zó wit als geen volder ter wereld maken kan. Elia verscheen hun samen met Mozes en zij onderhielden zich met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: “Rabbi, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.” Hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren geheel verbluft. Een wolk kwam hen overschaduwen en uit die wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.” Toen ze rondkeken, zagen ze plotseling niemand anders bij hen dan alleen Jezus. Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Zij hielden het inderdaad voor zich, al vroegen zij zich onder elkaar af wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen.

Zaterdag 7 augustus – Maria op zaterdag; HH. Sixtus II, paus, en gezellen, martelaren; H. Cajetanus, priester

Eerste lezing (Deut. 6, 4-13)

Gij moet de Heer uw God beminnen met heel uw hart

In die dagen sprak Mozes tot het volk: “Luister, Israël, de Heer is onze God, de Heer alleen! Gij moet de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten. De geboden die ik u heden voorschrijf, moet ge in uw hart prenten. Ge moet er met uw kinderen telkens opnieuw over spreken, wanneer ge thuis zijt en onderweg, als ge slapen gaat en opstaat. Bind ze als een teken op uw hand en als een band op uw voorhoofd. Grif ze in de deurposten van uw huis en op de poorten van uw stad. Wanneer de Heer uw God u in het land gebracht heeft, dat Hij uw vaderen Abraham, Isaäk en Jakob onder ede beloofd heeft, een land met grote en prachtige steden die gij niet gebouwd hebt, met huizen vol kostbare dingen die gij niet gevuld hebt, met gehouwen regenbakken die gij niet hebt uitgekapt, met wijngaarden en olijfbomen die gij niet hebt geplant, en wanneer gij dan in overvloed te eten hebt, zorg er dan voor de Heer niet te vergeten, die u uit Egypte heeft geleid, dat land van slavernij. Gij moet de Heer uw God vrezen, Hèm vereren en zweren bij zijn Naam.

Tussenzang (Ps. 18, 2-3a.3bc-4.47.51ab)

Refrein: Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij.

Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij, mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder. Mijn God, de rots waar ik toevlucht vind, mijn schild, mijn behoud en bescherming.

Wanneer ik de Heer aanroep, Hij zij geprezen, dan doet geen vijand mij kwaad.

De Heer zij geprezen, gezegend mijn rots, verheerlijkt zij God, mijn verlosser. Want Gij hebt uw koning de zege geschonken, uw gunsten bewezen aan uw gezalfde.

Vers voor het evangelie (Joh. 17, 17b.a)

Alleluia. Uw woord is waarheid, Heer, wijd ons U toe in de waarheid. Alleluia.

Evangelie (Mt. 17, 14-20)

Wanneer gij geloof bezit zal u niets onmogelijk zijn

In die tijd, toen Jezus en de leerlingen bij het volk gekomen waren, kwam een man naar Hem toe, wierp zich op de knieën voor Hem neer en sprak: “Heer, ontferm U over mijn zoon, want hij lijdt aan vallende ziekte en is er slecht aan toe. Dikwijls valt hij in het vuur en in het water. Ik heb hem bij uw leerlingen gebracht, maar die waren niet bij machte hem te genezen.” Jezus gaf ten antwoord: “O, ongelovig en verworden geslacht, hoelang nog moet Ik bij u zijn, hoelang nog u verdragen? Breng hem hier bij Mij.” En onder de dwang van Jezus’ woord ging de boze geest uit hem weg; op datzelfde ogenblik was de jongen genezen. Toen de leerlingen met Jezus alleen waren vroegen zij Hem: “Waarom hebben wij hem niet uit kunnen drijven?” Jezus zei hun: “Om uw gebrek aan geloof. Voorwaar, Ik zeg u: wanneer gij een geloof bezit, ook al is dit klein als een mosterdzaadje, dan kunt ge tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar en hij zal zich verplaatsen. Niets zal u onmogelijk zijn”.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad” (Psalm 119)

 

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom via Ideal op onze doneerpagina of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99 t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.

Hartelijk dank voor uw gave.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood, Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon. Daarom komen wij vol vertrouwen tot u en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd heel de wereld van de Corona-epidemie, genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen. Sta alle mensen bij die lijden onder de gevolgen van deze crises. Geef wijsheid aan onze bestuurders.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet. Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten, geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen, geef ons licht waar het donker is en geef dat wij elkaar spoedig weer in vrijheid en vreugde nabij kunnen zijn.
Maria, bescherm ons en onze dierbaren, geef ons overgave aan de wil van de Vader en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon. Amen.

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen.

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verded g ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen.

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi secundum verbum tuum

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per Christum Dominum nostrum. Amen.

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God, ℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.