Lezingen van de dag: Dagelijks Brood maandag t/m zaterdag 8 – 13 oktober 2018

heilige-dyonisius-areopagiet-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Lezingen van maandag t/m zaterdag 8 – 13 oktober 2018 27e week door het jaar

U kunt hier deze week downloaden in PDF

Maandag 8 oktober

Eerste lezing (Gal. 1, 6-12)
Broeders en zusters, ik sta verbaasd, dat gij zo spoedig van Hem, die u tot de genade geroepen heeft, afvalt om een ander evangelie aan te hangen. Er bestáát geen ander. Er zijn alleen maar lieden, die u in verwarring brengen en proberen het evangelie van Christus te verdraaien. Maar al zouden wijzelf of een engel uit de hemel of wie dan ook een evangelie verkondigen, dat afwijkt van wat wij u verkondigd hebben, hij zij vervloekt! Wat ik vroeger heb gezegd, herhaal ik nu: als iemand u een ander evangelie verkondigt dan gij ontvangen hebt, hij zij vervloekt! Wie tracht ik nu voor mij te winnen, de mensen of God? Zoek ik soms de gunst van mensen? Als ik nog de gunst van mensen zocht, zou ik geen dienaar van Christus zijn. Ik verzeker u, broeders, het evangelie dat ik verkondigd heb, is niet door mensen uitgedacht. Ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door een openbaring van Jezus Christus.

Tussenzang (Ps. 111/110)
Refrein: Altijd herinnert God zich zijn verbond. Of: Alleluia.
De Heer wil ik danken uit heel mijn hart, te midden der vromen, voor heel de gemeente. Geweldig is alles wat Hij verricht, de aandacht boeiend van elk die het nagaat.
Het werk van zijn handen is goed en betrouwbaar, al wat Hij besluit staat onwrikbaar vast. Het blijft door de eeuwen en altijd van kracht, het is doordacht en rechtvaardig.
Hij heeft zijn volk verlossing gebracht, voor eeuwig met hen zijn verbond gesloten; heilig en hooggeëerd is zijn Naam, in eeuwigheid moet men Hem loven.

Vers voor het evangelie (cf. Hand. 16, 14b)
Alleluia. Maak ons hart ontvankelijk, Heer, en dat wij ons richten naar het woord van uw Zoon. Alleluia.

Evangelie (Lc. 10, 25-37)
In die tijd trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen. Hij zei: “Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” Jezus sprak tot hem: “Wat staat er geschreven in de wet? Wat leest ge daar?” Hij gaf ten antwoord: “Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.” Jezus zei: “Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven.” Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden, sprak de wetgeleerde tot Jezus: “En wie is dan mijn naaste?” Nu nam Jezus weer het woord en zei: “Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem half dood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel, maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet, hij kwam daar langs, en hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan, die op reis was bij hem, hij zag hem en kreeg medelijden. Hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee tienlingen te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden. Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man, die in de handen van de rovers gevallen is?” De wetgeleerde antwoordde: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” En Jezus sprak: “Ga dan en doe gij evenzo.”

Dinsdag 9 oktober – HH. Dionysius, bisschop, en gezellen, martelaren; H. Johannes Leonardi, priester

Eerste lezing (Gal. 1, 13-24)
Broeders en zusters, gij hebt gehoord hoe ik vroeger als jood geleefd heb, hoe ik de kerk van God fel vervolgde en haar trachtte uit te roeien, en hoe ik op het stuk van de Joodse godsdienst velen van mijn leeftijd en mijn volk overtrof in mijn hartstochtelijke ijver voor de overleveringen van het voorgeslacht. Maar toen besloot God, die mij vanaf mijn geboorte had uitgekozen en mij riep door zijn genade, zijn Zoon aan mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenvolken zou verkondigen. Daarna vertrok ik meteen naar Arabië, zonder een mens te raadplegen. Ik ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik. Maar ik ben aanstonds vertrokken naar Arabië, en van Arabië ben ik weer teruggekeerd naar Damascus. Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om met Kefas kennis te maken en ik ben maar veertien dagen bij hem gebleven. Van de andere apostelen heb ik niemand ontmoet, behalve Jakobus, de broeder des Heren. Wat ik schrijf is de zuivere waarheid: God is mijn getuige. Daarna ben ik naar Syrië en Cilicië gegaan zonder dat de gemeenten van Christus in Judea mij persoonlijk hadden leren kennen. Zij wisten alleen van horen zeggen: “Hij die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof, dat hij eerst wilde uitroeien.” En zij verheerlijkten God om mij.

Tussenzang (Ps. 139/138)
Refrein: Leid mij, Heer, langs beproefde paden.
Gij kent mij, Heer, en Gij doorschouwt mij, Gij ziet mij waar ik ga of sta. Van verre kent Gij mijn gedachten, Gij weet waarom ik bezig ben of rust.
Want wat er in mij is hebt Gij geschapen, Gij hebt mij als een weefsel in de moederschoot gevormd. Ik dank U voor het wonder van mijn leven, voor alle wonderwerken die Gij hebt gemaakt.
Gij weet ook alles wat er omgaat in mijn geest, mijn diepste wezen is U niet verborgen. Toen ik geheimnisvol werd voortgebracht, mijn levensdraden in de schoot gevlochten werden.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)
Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alleluia.

Evangelie (Lc. 10, 38-42)
In die tijd kwam Jezus in een dorp waar een vrouw, die Marta heette Hem in haar woning ontving. Ze had een zuster, Maria die – gezeten aan de voeten van de Heer – luisterde naar zijn woorden. Marta werd in beslag genomen door de drukte van het bedienen, maar ze kwam er een ogenblik bij staan en zei: “Heer, laat het U onverschillig, dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dan, dat ze mij moet helpen.” De Heer gaf haar ten antwoord: “Marta, Marta, wat maak je je bezorgd en druk over veel dingen. Slechts één ding is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen en het zal haar niet ontnomen worden.”

Woensdag 10 oktober

Eerste lezing (Gal. 2, 1-2.7-14)
Broeders en zusters, ik ben naar Jeruzalem gegaan, samen met Barnabas, en ik nam ook Titus mee. God had te kennen gegeven, dat ik moest gaan. Ik legde hun – dat wil zeggen, de mannen van aanzien – in besloten vergadering het evangelie voor, dat ik onder de heidenen verkondig. Ik wilde er zeker van zijn, dat ik niet voor niets had gewerkt of zou werken. Zij, van hun kant, zagen in, dat aan mij het evangelie was toevertrouwd voor de heidenen, juist zoals aan Petrus het evangelie was toevertrouwd voor de joden. Want Hij, die Petrus gesterkt had voor het apostelschap onder de joden, had mij kracht gegeven om apostel te zijn bij de heidenvolken. Zij erkenden dus de mij geschonken genade en zij – dat wil zeggen Jakobus, Kefas en Johannes, die steunpilaren – reikten Barnabas en mij de hand als teken van gemeenschap: wij zouden naar de heidenen gaan, zij naar de joden. Maar wij moesten wel hun armen blijven gedenken, wat ik dan ook van harte gedaan heb. Maar toen Kefas in Antiochië kwam, heb ik mij openlijk tegen hem verzet, want het ongelijk was duidelijk aan zijn kant. Eerst at hij gewoon met de heidenchristenen mee, maar toen sommige mensen van Jakobus gekomen waren, begon hij zich terug te trekken en zich afzijdig te houden uit vrees voor de mannen van de besnijdenis. De andere joodse christenen deden aan dit spel mee; zelfs Barnabas liet zich door hun veinzerij meeslepen. Toen ik zag dat hun gedrag niet strookte met de waarheid van het evangelie, zei ik tegen Kefas waar allen bij waren: “Als jij, een geboren jood, leeft als een heiden en niet als een jood, met welk recht kun je dan de heidenen dwingen om te leven als joden?”

Tussenzang (Ps. 117/116)
Refrein: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Of: Alleluia.
Looft nu de Heer, alle naties der aarde, huldigt de Heer, alle volken rondom.
Omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft; de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.

Vers voor het evangelie (Mt. 11, 25)
Alleluia. Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen hebt geopenbaard aan kinderen. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 1-4)
Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield zei een van zijn leerlingen tot Hem: “Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.” Hij sprak tot hen: “Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome. Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is. En leid ons niet in bekoring.”

Donderdag 11 oktober – H. Gummarus

Eerste lezing (Gal. 3, 1-5)
Domme Galaten, wie heeft u behekst! Jezus Christus was u toch openlijk en onverbloemd beschreven als de gekruisigde? Eén ding wil ik van u horen: hebt gij de Geest ontvangen door de wet te onderhouden of door te geloven in de boodschap van het evangelie? Hoe kunt ge zo dom zijn! Ge zijt begonnen met de Geest, wilt ge nu eindigen met het vlees? Hebt ge zoveel meegemaakt voor niets? Dat kan ik niet aannemen. Nogmaals, als God u de Geest geeft en wonderen onder u bewerkt, is dat omdat ge de wet onderhoudt of omdat ge luistert en gelooft?

Tussenzang (Lc. 1)
Refrein: Geprezen zij de Heer, de God van Israël, omdat Hij omziet naar zijn volk en het bevrijdt.
Een redder heeft Hij ons verwekt in het geslacht van David, zijn getrouwe; zoals Hij reeds van oudsher had verklaard bij monde van zijn heilige profeten:
verlossing; uit de macht van onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten. Zo zal Hij onze vaderen barmhartig zijn, zijn heilige verbond gestand doen.
De eed aan onze vader Abraham gezworen ons eenmaal te verlenen; om aan de greep van vijanden ontrukt Hem zonder vrees te dienen; in vroomheid en gerechtigheid, al onze dagen voor zijn Aanschijn.

Vers voor het evangelie (cf. Lc. 8, 15)
Alleluia. Zalig zij, die het woord Gods dat zij hoorden, in een goed en edel hart bewaren en vrucht voortbrengen door hun standvastigheid. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 5-13)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Stel dat iemand van u een vriend heeft. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnen uit dan antwoorden: Val me niet lastig; de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het te geven? Ik zeg u, als hij al niet opstaat en het hem geeft, omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt verkrijgt; wie zoekt vindt; en voor wie klopt, doet men open. Is er soms onder u een vader, die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus – ofschoon ge slecht zijt – goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.”

Vrijdag 12 oktober

Eerste lezing (Gal. 3, 7-14)
Broeders en zusters, ge ziet het: de mensen van geloof, dat zijn de kinderen van Abraham. En daar de Schrift voorzag, dat God de heidenvolken zou rechtvaardigen door het geloof, heeft zij aan Abraham bij voorbaat het evangelie verkondigd: “In u zullen alle volken worden gezegend.” Zij die steunen op het geloof, worden dus gezegend met Abraham, de man van geloof. Maar zij die steunen op de naleving van de wet, liggen onder een vloek. Er staat immers geschreven: “Vervloekt is ieder die zich niet metterdaad aan alle voorschriften houdt in het boek der wet.” Trouwens, het is duidelijk dat niemand door een wet met God in het reine komt want, zo lezen we: “Hij die door het geloof gerechtvaardigd is, zal leven.” Welnu, de wet heeft niet met geloven te maken maar met doen: “Wie deze dingen doet, zal leven” staat er. Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door zelf voor ons een vervloekte te worden. Er is immers geschreven: “Vervloekt is ieder, die aan een paal is opgehangen.” Het was Gods bedoeling dat door Jezus Christus Abrahams zegen ook over de heidenvolken zou komen, opdat wij de beloofde Geest zouden ontvangen door middel van het geloof.

Tussenzang (Ps. 111/110)
Refrein: Altijd herinnert God zich zijn verbond. Of: Alleluia.
De Heer wil ik danken uit heel mijn hart, te midden der vromen, voor heel de gemeente. Geweldig is alles wat Hij verricht, de aandacht boeiend van elk die het nagaat.
Mildheid en majesteit spreekt uit zijn daden, eeuwig blijft Hij rechtvaardig en trouw. Wonderen deed Hij om nooit te vergeten, minzaam en liefdevol toont zich de Heer.
Voedsel geeft Hij aan die Hem vereren, altijd herinnert Hij zich zijn verbond. Hij toonde zijn volk de kracht van zijn daden en gaf hen het heidense land in bezit.

Vers voor het evangelie (Joh. 6, 64b.69b)
Alleluia. Uw woorden, Heer, zijn geest en leven; uw woorden zijn woorden van eeuwig leven. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 15-26)
Toen Jezus eens een duivel had uitgedreven zeiden enkelen: “Door Beëlzebub, de vorst der duivels, drijft Hij de duivels uit.” Anderen – om Hem op de proef te stellen – verlangden van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten en sprak tot hen: “Elk rijk dat innerlijk verdeeld is vervalt tot een woestenij; het ene huis valt op het andere. Als nu ook de satan met zichzelf in strijd is, hoe kan zijn rijk dan standhouden? Ge zegt immers dat Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf. Als Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn. Maar als Ik door de vinger Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen. Wanneer een sterke, welbewapend, zijn huis en hof bewaakt, is zijn bezit veilig. Komt er echter iemand, die sterker is dan hij en die hem overwint, dan rooft deze zijn volle uitrusting, waarop hij zijn vertrouwen stelde, en verdeelt wat hij bezit als buit. Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, die verstrooit. Wanneer de onreine geest een mens verlaat, gaat hij rondzwerven in dorre streken op zoek naar rust. Vindt hij die niet, dan zegt hij: Ik keer terug naar mijn huis dat ik verlaten heb. Bij zijn komst vindt hij het schoongemaakt en op orde. Dan gaat hij zeven andere geesten erbij halen, nog slechter dan hijzelf; ze trekken erin en gaan daar wonen. Het laatste is voor die mens nog erger dan het eerste.”

Zaterdag 13 oktober

Eerste lezing (Gal. 3, 22-29)
Broeders en zusters, de Schrift heeft de hele mensheid onderworpen aan de macht der zonde, zodat zij die geloven in Jezus Christus, delen in de belofte, en wel op grond van hun geloof. Voordat het geloof kwam, waren wij opgesloten onder bewaking van de wet, in afwachting van het geloof, dat nog geopenbaard moest worden. De wet is dus voor ons een soort oppasser geweest, totdat Christus zou komen en wij door het geloof vrij zouden worden. Maar het geloof is gekomen en de taak van de oppasser is afgelopen. Want gij zijt allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. De doop heeft u allen met Christus verenigd, gij hebt Hem aangetrokken als een kleed. Er is nu geen sprake meer van jood of heiden, slaaf of vrije, man of vrouw; allen te zamen vormt gij één persoon in Christus Jezus. Maar als gij bij Christus hoort, dan zijt ge ook Abrahams ‘nageslacht’, en dus erfgenamen krachtens de belofte.

Tussenzang (Ps. 105/104)
Refrein: Voor eeuwig blijft Gods verbond van kracht. Of: Alleluia.
Bezingt Hem en tokkelt de snaren voor Hem, verhaalt al zijn wondere werken. Gaat groot op de heilige Naam van de Heer, verheugt u, gij die Hem aanhangt.
Verlaat u op Hem, op zijn machtige arm, blijft altijd zijn Aanschijn zoeken. Vergeet nooit de wonderen die Hij deed, zijn tekenen en zijn beloften.
Gij, kroost van zijn dienaar Abraham, gij, zonen van Jakob, zijn welbeminde. De Heer, Hij is onze enige God, wat Hij beslist geldt voor heel de aarde.

Vers voor het evangelie (Joh. 8, 12)
Alleluia. Ik ben het licht der wereld, zegt de Heer, wie Mij volgt zal het levenslicht bezitten. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 27-28)
In die tijd was Jezus aan het spreken. Toen verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep Hem toe: “Gelukkig de schoot, die U gedragen heeft en de borsten die U hebben gevoed.” Maar Hij sprak: “Veeleer gelukkig, die naar het woord van God luisteren en het onderhouden.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”
(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl