Dagelijks Brood Paastriduüm 2021

paastriduum-witte-donderdag-goede-vrijdag-stille-zaterdag-pasen-verrijzenis-olv-ter-nood

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood Lezingen van Witte Donderdag t/m Pasen 1 – 5 april 2021 Paastriduum & Tweede Paasdag

Gebed tot de heilige Jozef

Tot U, Heilige Jozef Nemen wij onze toevlucht in onze noden.
En na de hulp van uw zeer heilige Bruid te hebben ingeroepen, smeken wij met vertrouwen ook uw bescherming af. Wij bidden U ootmoedig: zie met goedheid neer op het erfdeel dat Jezus Christus door zijn bloed heeft verworven en help ons in onze noden door uw machtige bijstand. Dat vragen wij U omwille van de liefde die U heeft verbonden met de onbevlekte Maagd en Moeder van God. En omwille van de vaderlijke tederheid waarmee Gij het Kind Jezus hebt aanvaard zorgzame bewaarder van het heilig Huisgezin. Bescherm de uitverkoren kinderen van Jezus Christus. Liefdevolle vader, houdt ons ver van dwaling en zedenbederf. Machtige beschermer sta ons vanuit de hemel genadig bij in de strijd tegen de machten van de duisternis. En zoals Gij weleer het Kind Jezus uit het grootste levensgevaar hebt gered zo verdedig nu ook de heilige Kerk van God tegen vijandelijke aanslagen en alle tegenwerking. Neem ieder van ons in uw blijvende bescherming opdat wij naar uw voorbeeld en gesteund door uw hulp: heilig leven, zalig sterven, en het eeuwig geluk in de hemel verkrijgen.
Amen.

Donderdag 1 april AVONDMIS VAN WITTE DONDERDAG

Viering van de instelling van de H. Eucharistie, van het sacrament van het priesterschap en van het gebod van de naastenliefde

Eerste lezing (Ex. 12, 1-8.11-14)
Voorschriften voor het eten van het paaslam
In die dagen richtte de Heer het woord tot Mozes en Aäron in Egypte en sprak: “Deze maand moet gij beschouwen als de beginmaand, als de eerste maand van het jaar. Maak aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend: op de tiende van deze maand moet ieder gezin een lam uitkiezen, ieder huis een lam. Als een gezin te klein is voor een lam, dan moeten ze, rekening houdend met het aantal personen, samen doen met hun naaste buurman. Bij het verdelen van het lam moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust. Het lam moet gaaf zijn, van het mannelijk geslacht en eenjarig. Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen. Ge moet de dieren vasthouden tot aan de veertiende van de maand. Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël ze slachten in de avondschemering. Vervolgens moet gij wat bloed nemen en dat uitstrijken over de beide deurposten en over de bovenbalk van de deur van alle huizen waar het lam gegeten wordt. In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden, op het vuur gebraden. Het moet gegeten worden met ongezuurd brood en bittere kruiden. En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten: uw lendenen om gord, uw voeten geschoeid en uw stok in de hand. Haastig moet ge het eten, want het is Pasen voor de Heer. Deze nacht zal Ik door Egypte gaan en alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren, zal Ik slaan. Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken. Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn dat gij daar woont. Als Ik het bloed aan uw huizen zie, zal Ik u voorbijgaan. Geen vernietigende plaag zal u treffen als Ik Egypte sla. Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken, ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer. Van geslacht tot geslacht moet ge hem als een eeuwige instelling vieren.”

Tussenzang (Ps. 116, 12-13.15-16bc.17-18)
Refrein: Geeft niet de beker der zegening, die wij zegenen gemeenschap met het Bloed van Christus?

Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf? Ik hef de offerbeker, de Naam van de Heer roep ik aan.

Want kostbaar is in de ogen des Heren het leven van wie Hem vereert. O Heer, ik ben uw dienaar, Gij hebt mijn boeien geslaakt.

Met offers zal ik U loven, de Naam van de Heer roep ik aan. Ik zal mijn geloften volbrengen waar heel zijn volk het ziet.

Tweede lezing (1 Kor. 11, 23-26)
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt verkondigt gij de dood des Heren Broeders en zusters, zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen, die ik u op mijn beurt heb doorgegeven: dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd brood nam en na gedankt te hebben het brak en zei: “Dit is mijn Lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.” Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker met de woorden: “Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit elke keer dat gij hem drinkt tot mijn gedachtenis.” Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt verkondigt gij de dood des Heren totdat Hij wederkomt.

Vers voor het evangelie (Joh. 13, 34)
Een nieuw gebod geef Ik u, zegt de Heer: dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad.

Evangelie (Joh. 13, 1-15)
Hij gaf een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe
Het paasfeest was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader, en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. Onder de maaltijd, toen de duivel reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan had ingegeven om Hem over te leveren, stond Jezus van tafel op. In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, legde Hij zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen. Zo kwam Hij bij Simon Petrus, die echter tot Hem zei: “Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?” Jezus gaf hem ten antwoord: “Wat Ik doe, begrijpt ge nu nog niet, maar later zult gij het inzien.” Toen zei Petrus tot Hem: “Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!” Jezus antwoordde Hem: “Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.” Daarop zei Simon Petrus tot Hem: “Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en hoofd.” Maar Jezus antwoordde: “Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen, tenzij de voeten, hij is immers helemaal rein. Ook gij zijt rein, ofschoon niet allen.” Hij wist immers wie Hem zou overleveren. Daarom zei Hij: “Niet allen zijt gij rein.” Toen Hij dan hun voeten had gewassen, zijn bovenkleren had aangetrokken en weer aan tafel was gegaan sprak Hij tot hen: “Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik. Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.”

Vrijdag 2 april GOEDE VRIJDAG VAN HET LIJDEN EN STERVEN VAN DE HEER

Eerste lezing (Jes. 52, 13 – 53, 12)
Hij werd mishandeld om onze misdaden
Zie mijn dienaar zal succesvol handelen, hij zal worden verhoogd en verheven en zeer verheerlijkt. Zoals velen over hem ontsteld hebben gestaan, zo misvormd was hij, zo onmenselijk van voorkomen en zijn schoonheid beneden die van mensenkinderen. Zo zal hij vele volkeren slaan met verbazing, koningen zullen hun mond voor hem sluiten, want wat hun niet verteld is aanschouwen zij en wat zij niet hebben gehoord, zien zij in. Wie kon geloven wat wij hebben gehoord en over wie is de arm van de Heer zichtbaar geworden? Hij is geprezen als een alleenstaande loot en als een wortel uit dorre grond; hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden zien, geen voorkomen, zodat wij hem zouden kunnen begeren.
Veracht en door de mensen verstoten, Man van smarten en door lijden gerijpt; als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen, veracht en door ons niet geteld.
Toch waren het onze pijnen, die hij droeg en onze smarten, die hij op zich nam. Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene, als iemand, die door God is geslagen en vernederd. Hij is echter doorboord om onze zonden, mishandeld om onze misdaden, want op hem rust de straf voor ons heil en door zijn striemen is er genezing voor ons. Wij allen dwaalden als een kudde, ieder ging zijn eigen weg; de Heer liet op hem neerkomen de misdaad van ons allen. Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard, hij heeft zijn mond niet geopend. Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt, zo heeft hij zijn mond niet geopend. Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt. Wie is er nog, die denkt aan zijn leven? Hij is immers weggenomen uit het land der levenden, om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen. Men geeft hem een graf bij de misdadigers en bij de rijken een rustplaats, ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft en er geen bedrog is geweest in zijn mond. Het heeft de Heer behaagd hem met slagen te pijnigen. Al brengt hij zichzelf ten offer, toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen verlengen en de wens van de Heer zal door zijn hand vervuld worden. Om zijn zwoegen zal hij licht zien en worden verzadigd. Door zijn inzicht zal mijn dienaar als rechtvaardige velen rechtvaardigen en hun misdaden zal hij op zich laden. Daarom zal Ik hem deel geven onder de groten, en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood en onder de zondaars gerekend is. Hij draagt immers de zonden van velen en is voor de zondaars een voorspraak.

Tussenzang (Ps. 31, 2+6.12-13.15-16.17+25)
Refrein: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.

Bij U, Heer, zoek ik mijn toevlucht, stel mij toch nimmer teleur. Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen, Gij zult mij beschermen, getrouwe God.

Mijn vijanden drijven de spot met mij, mijn buren lachen mij uit. Men is mij vergeten als was ik dood, ik ben gebroken huisraad.

Toch blijf ik op U vertrouwen, Heer, steeds zeg ik: Gij zijt mijn God. Gij hebt mijn lot in uw hand, bevrijd mij van mijn vervolgers.

Laat over uw dienaar uw Aanschijn stralen, red mij door uw genade. Schept moed en weest onverschrokken, gij allen die hoopt op de Heer.

Tweede lezing (Hebr. 4, 14-16 + 5, 7-9)
Hij heeft gehoorzaamheid geleerd en is voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil Broeders en zusters, nu wij een verheven hogepriester hebben, een die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, nu moeten wij vasthouden aan onze belijdenis. Want wij hebben een hogepriester, die in staat is mee te voelen met onze zwakheden. Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde. Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp. In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God, die Hem uit de dood kon redden. Om zijn vroomheid is Hij verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen hij het einde had bereikt is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil.

Vers voor het evangelie (Fil. 2, 8-9)
Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood, tot de dood aan een kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam verleend, die boven alle namen is.

Evangelie (Joh. 18, 1 – 19, 42)
Het lijden van onze Heer Jezus Christus

HET LIJDENSVERHAAL VAN ONZE HEER JEZUS CHRISTUS VOLGENS JOHANNES IN HET JAAR B

L = lezer of lector
C = Christus (priester)
A = allen
P = andere bijbelse personen

L In die tijd
ging Jezus met zijn leerlingen naar buiten,
naar de overkant van de beek Kedron.
Daar was een boomgaard, die Hij met zijn leerlingen binnenging.
Maar ook Judas, die Hem zou overleveren, kende deze plaats,
omdat Jezus er dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen. Zo kwam Judas daarheen
met de afdeling soldaten
en met dienaars van de hogepriesters en Farizeeën,
voorzien van lantaarns, fakkels en wapens.
Jezus, die alles wist wat over Hem ging komen,
trad naar voren en zei tot hen:
C “Wie zoekt gij?”
L Zij antwoordden Hem:
A “Jezus, de Nazareeër.”
L Jezus zei hun:
C “Dat ben Ik.”
L Ook Judas, zijn verrader, bevond zich bij hen.
Nauwelijks had Jezus hun gezegd: Dat ben Ik,
of zij weken achteruit en vielen op de grond.
Nog eens vroeg Hij hun:
C “Wie zoekt gij?”
L Zij zeiden:
A “Jezus, de Nazareeër.”
L Jezus antwoordde:
C “Ik heb u gezegd, dat Ik het ben.
Als gij Mij zoekt, laat deze mensen dan gaan.”
L Vervuld moest worden wat Hij gezegd had:
Niemand van hen, die Gij Mij gegeven hebt,
liet Ik verloren gaan.
Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich.
Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de
hogepriester door hem het rechteroor af te slaan.
De naam van die knecht was Malchus.
Jezus echter sprak tot Petrus:
C “Steek dat zwaard in de schede;
zou Ik de beker niet drinken,
die mijn Vader Mij gegeven heeft?”

L De afdeling met de bevelhebber en de dienaars van de Joden
grepen toen Jezus vast, boeiden Hem
en brachten Hem eerst naar Annas.
Deze was namelijk de schoonvader van Kájafas,
die dat jaar hogepriester was,
dezelfde Kájafas, die aan de Joden de raad had gegeven:
Het is beter, dat er één mens sterft voor het volk.
Simon Petrus en nog een andere leerling volgden Jezus.
Die leerling nu, was een bekende van de hogepriester
en zo ging hij tegelijk met Jezus
het paleis van de hogepriester binnen,
terwijl Petrus buiten de poort bleef staan.
Die andere leerling, de bekende van de hogepriester,
kwam naar buiten,
sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen.
Het meisje, dat aan de poort stond, vroeg Petrus:
P “Ben je ook niet een van de leerlingen van die man?”
L Hij zei:
P “Welneen.”
L Omdat het koud was, hadden de knechten en dienaars
een houtskoolvuur aangelegd en stonden zich te warmen.
Ook Petrus stond bij hen en warmde zich.
De hogepriester
ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer.
Jezus antwoordde hem:
C “Ik heb openlijk tot de wereld gesproken.
Ik heb altijd onderricht gegeven
in een synagoge of in de tempel
waar alle Joden bijeenkomen
en er is niets wat Ik in het geheim heb gesproken.
Waarom ondervraagt gij Mij?
Ondervraag de mensen,
die gehoord hebben wat Ik hun heb verkondigd.
Die weten goed wat Ik heb gezegd.”
L Op dit woord gaf een van de dienaars, die naast Hem stond,
Jezus een klap in het gezicht en voegde Hem toe:
P “Antwoordt Gij zo de hogepriester?”
L Jezus antwoordde hem:
C “Indien Ik iets verkeerds gezegd heb,
verklaar dan wat er verkeerd in was;
maar indien het goed was,
waarom slaat gij Mij?”
L Daarop zond Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kájafas. Simon Petrus stond zich te warmen toen iemand hem vroeg:
P “Ben ook jij niet een van zijn leerlingen?”
L Hij ontkende het en zei:
P “Welneen.”
L Maar een van de knechten van de hogepriester,
een bloed verwant van de man
wie Petrus het oor had afgeslagen zei:
P “Heb ik je niet in de boomgaard bij Hem gezien?”
L Petrus ontkende het opnieuw
en meteen begon er een haan te kraaien.
Toen brachten ze Jezus
van het huis van Kájafas naar het pretorium.
Het was vroeg in de morgen.
Zelf gingen zij het pretorium niet binnen,
want ze moesten het paasmaal kunnen eten
en mochten zich daarom niet verontreinigen.
Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg hun:
P “Welke beschuldiging brengt gij tegen deze man in?”
L Zij gaven hem ten antwoord:
A “Als dit geen misdadiger was,
zouden wij Hem niet aan u hebben overgeleverd.”
L Daarop zei Pilatus:
P “Neemt Hem dan zelf en vonnist Hem volgens uw Wet!”
L De Joden antwoordden hem:
A “Wij missen het recht om iemand ter dood te brengen.”

L Zo zou Jezus’ woord in vervulling gaan,
waarmee Hij had aangeduid welke dood Hij zou sterven.
Nu ging Pilatus het pretorium binnen,
riep Jezus bij zich en zei tot Hem:
P “Zijt Gij de koning der Joden?”
L Jezus antwoordde hem:
C “Zegt gij dit uit uzelf
of hebben de anderen u over Mij gesproken?”
L Pilatus gaf ten antwoord:
P “Ben ik soms een Jood?
Uw eigen volk en de hogepriesters
hebben U aan mij overgeleverd.
Wat hebt Gij gedaan?”
L Jezus antwoordde:
C “Mijn koningschap is niet van deze wereld.
Zou mijn koningschap van deze wereld zijn,
dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben,
dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd.
Mijn koningschap is evenwel niet van hier.”
L Pilatus hernam:
P “Gij zijt dus toch koning?”
L Jezus antwoordde:
C “Ja, koning ben Ik.
Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen
om getuigenis af te leggen van de waarheid.
Al wie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.”
L Pilatus zei tot Hem:
P “Wat is de waarheid?”
L Na die woorden ging hij weer naar buiten tot de Joden en zei:
P “Ik vind hoegenaamd geen schuld in Hem.
Maar er bestaat onder u de gewoonte,
dat ik met Pasen iemand vrijlaat.
Wilt gij dus, dat ik u de koning der Joden vrijlaat?”
L Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen:
A “Neen, Die niet,
maar Barabbas!”
L Barabbas was een rover.
Toen liet Pilatus Jezus geselen.
De soldaten vlochten een kroon van doorntakken,
zetten Hem die op het hoofd
en wierpen Hem een purperen mantel om.
Ze traden op Hem toe en zeiden:
A “Gegroet, koning der Joden!”
L En zij sloegen Hem in het gezicht.
Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen:
P “Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten,
dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind.”
L Jezus kwam dus naar buiten,
terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg.
Pilatus zei tot hen:
P “Ziehier de mens.”
L Maar toen de hogepriesters en hun dienaars Hem zagen,
schreeuwden ze:
A “Kruisigen, kruisigen!”
L Pilatus zei hun:
P “Neemt gij Hem dan en kruisigt Hem,
want ik vind geen schuld in Hem.”
L De Joden antwoordden hem:
A “Wij hebben een Wet
en volgens die Wet moet Hij sterven,
omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven.”

L Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd. Hij ging het pretorium weer binnen en sprak tot Jezus:
P “Waar zijt Gij vandaan?”
L Jezus gaf hem echter geen antwoord. Daarom zei Pilatus:
P “Gij spreekt niet tegen mij?
Weet Ge dan niet, dat ik de macht heb om U vrij te spreken,
maar ook de macht heb om U te kruisigen?”
L Jezus antwoordde:
C “Ge zoudt volstrekt geen macht over Mij hebben
als u die niet van boven gegeven was.
Daarom is de zonde van hem,
die Mij aan u heeft overgeleverd groter.”
L Van dit ogenblik af
wilde Pilatus ertoe overgaan Hem vrij te laten.
Maar de Joden schreeuwden:
A “Als ge die man vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer.
Wie zich voor koning uitgeeft,
komt in verzet tegen de keizer.”
L Toen Pilatus hen dit hoorde roepen,
liet hij Jezus naar buiten brengen
en ging op de rechtersstoel zitten,
op de plaats, die Litóstrotos heet, in het Hebreeuws Gabbata.
Het was de voorbereidingsdag voor Pasen,
ongeveer het zesde uur.
Hij zei tot de Joden:
P “Hier is uw koning.”
L Maar zij schreeuwden:
A “Weg, weg met Hem! Kruisig Hem!”
L Pilatus vroeg:
P “Zal ik dan uw koning kruisigen?”
L De hogepriesters antwoordden:
A “Wij hebben geen andere koning dan de keizer!”

L Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan,
en zij namen Hem over.
Zelf zijn kruis dragend,
trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet,
in het Hebreeuws Golgota.
Daar sloegen zij Hem aan het kruis,
en met Hem nog twee anderen,
aan elke kant een en Jezus in het midden.
Pilatus had ook een opschrift laten maken
en op het kruis doen aanbrengen.
Het luidde: Jezus, de Nazareeër,
de koning van de Joden.
Vele Joden lazen dit opschrift,
want de plaats waar Jezus gekruisigd werd,
lag dicht bij de stad.
Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks.
De hogepriesters van de Joden nu zeiden tot Pilatus:
A “Ge moest er niet op zetten: ‘de koning van de Joden’, maar:
‘Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden’.”
L Pilatus antwoordde:
P “Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.”

L Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden,
namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren,
voor iedere soldaat een deel.
Ze namen ook de lijfrok,
die echter zonder naad was, aan één stuk geweven van bovenaf. Daarom zeiden ze tot elkaar:
A “Laten we die niet scheuren,
maar er om loten wie hem krijgt.”
L Aldus moest de Schrift vervuld worden:
Zij verdeelden mijn kleren onder elkaar
en dobbelden om mijn gewaad.
Terwijl de soldaten hiermee bezig waren,
stonden bij Jezus’ kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder,
Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
Toen Jezus zijn moeder zag
en naast haar de leerling, die Hij liefhad,
zei Hij tot zijn moeder:
C “Vrouw, zie daar uw zoon.”
L Vervolgens zei Hij tot de leerling:
C “Zie daar uw moeder.”
L En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.
Hierna, wetend dat nu alles was volbracht,
zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden:
C “Ik heb dorst.”
L Er stond daar een kruik vol zure wijn.
Ze doopten er een spons in,
staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.
Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij:
C “Het is volbracht.”
L Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.

Hier knielen allen gedurende enige tijd

L Aangezien het voorbereidingsdag was
en de Joden niet wilden,
dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven
– het was bovendien een grote sabbat –
vroegen zij aan Pilatus verlof
de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen.
Daarom kwamen de soldaten
en sloegen
zowel bij de ene als bij andere, die met Hem was gekruisigd,
de benen stuk.
Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was,
sloegen zij Hem de benen niet stuk,
maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans;
terstond kwam er bloed en water uit.
Die het gezien heeft, getuigt hiervan;
zijn getuigenis is waar
en hij weet dat hij de waarheid zegt,
opdat ook gij zoudt geloven.
Dit is gebeurd, opdat de Schrift zou vervuld worden:
Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld,
terwijl nog een ander Schriftwoord zegt:
Zij zullen opzien naar Hem, die zij hebben doorstoken.

L Jozef van Arimatéa,
die een leerling was van Jezus,
maar in het geheim uit vrees voor de Joden,
vroeg daarna aan Pilatus
het lichaam van Jezus te mogen wegnemen.
Toen Pilatus dit had toegestaan,
ging hij dus heen en nam het lichaam weg.
Nikodémus, die Hem vroeger ‘s nachts bezocht had, kwam ook
en bracht een mengsel van mirre en aloë mee,
ongeveer honderd pond.
Zij namen het lichaam van Jezus
en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels,
zoals bij een Joodse begrafenis gebruikelijk is.
Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin
en in die tuin een nieuw graf
waarin nog nooit iemand was neergelegd.
Vanwege de voorbereidingsdag van de Joden
en omdat het graf dichtbij was,
legden zij Jezus daarin neer.

Zaterdag 3 april Paaswake

HEILIGE PAASNACHT VAN ZATERDAG OP ZONDAG
Hoogfeest

Lezing uit het boek Genesis (Gn 1, 1 – 2, 2)
God bezag alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte en een hevige wind joeg de wateren op. Toen sprak God: “Er moet licht zijn!” En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis het licht noemde God dag en de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag. God sprak: “Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding tussen het ene water en het andere.” En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het. Het uitspansel noemde God hemel. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag. God sprak: “Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien, zodat het droge zichtbaar wordt.” Zo gebeurde het. Het droge noemde God land en het samengevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. God sprak: “Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en de vruchtbomen, die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen met zaad erin.” En uit het land schoot jong groen gras op, zaadvormend gewas, in allerlei soorten en bomen, die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag. God sprak: “Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen zowel voor de feesten, als voor de dagen en de jaren en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten.”
Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht en Hij maakte ook de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis uiteen te houden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag. God sprak: “Het water moet wemelen van dieren en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf.” Toen schiep God de grote gedrochten van de zee en al de krioelende dieren waar het water van wemelt, soort na soort en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God zegende ze en Hij sprak: “Wees vruchtbaar en word talrijk; gij moet het water van de zee bevolken en de vogels moeten talrijk worden op het land.” Het werd avond en het werd achtend; dat was de vijfde dag. God sprak: “Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort: tamme dieren, kruipende dieren en wilde beesten van allerlei soort.” Zo gebeurde het. God maakte de wilde beesten, soort na soort, de tamme dieren soort na soort. En God zag dat het goed was. God sprak: “Nu gaan wij de mens maken, als beeld van ons, op ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt.” En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen en God sprak tot hen: “Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al het gedierte dat over de grond kruipt.” En God sprak: “Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan u en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen u tot voedsel dienen. Maar aan alle wilde beesten, aan alle vogels van de lucht en aan alles wat over de grond kruipt, aan al wat dierlijk leven heeft, geef Ik het groene gras als voedsel.” Zo gebeurde het. God bezag alles wat hij gemaakt had en hij zag dat het heel goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag. Zo werden de hemel en de aarde voltooid en alles waarmee ze toegerust zijn. Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van het werk dat Hij verricht had.

Tussenzang (Ps. 104, 1-2a.5-6.10+12.13-14.24+35c)
Refrein: Zend uw geest, Heer, dan komt er weer leven, dan maakt Gij uw schepping weer nieuw.

Verheerlijkt, mijn ziel, de Heer,
wat zijt Gij Groot, Heer mijn God!
Met glorie en luister zijt Gij gekleed,
uw mantel is zuiver licht.

Gij hebt ook de aarde geplaatst op haar zuilen,
in eeuwigheid wankelt zij niet.
Gij hebt haar de oerzee als kleed gegeven,
het water stond boven de bergen uit.

De bronnen deed Gij uitstromen in beken,
die dringen zich tussen de bergen voort.
En aan hun oevers nestelen vogels
en zingen tussen het struikgewas.

Vanuit de schuren besproeit Gij de bergen,
de grond wordt gevoed door wat Gij haar geeft.
Gij doet voor de dieren het gras opschieten
en graan dat de mensen ten dienste staat.

Hoe veel is het wat Gij gedaan hebt, Heer,
en alles in wijsheid gemaakt.
De aarde is vol van uw schepsels;
de Heer zij altijd geprezen!

Ofwel:

Tussenzang (Ps. 33, 4-5.6-7.12-13.20+22)
Refrein: De aarde is vol van zijn mildheid.

Oprecht is immers het woord van de Heer
en al wat Hij doet is betrouwbaar.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,
de aarde is vol van zijn mildheid.

Hij heeft de hemel gemaakt door zijn woord,
zijn stem schiep de hemelse machten.
Als in een waterzak bergt Hij de zee,
de stromen in regenbakken.

Zalig het volk dat de Heer heeft als God,
de natie door Hem tot zijn erfdeel gekozen.
Hoog uit de hemel schouwt God omlaag,
blikt neer op de zonen der mensen.

Daarom vertrouwt ons hart op de Heer,
is Hij ons een schild en een helper.
Geef ons dus, Heer, uw barmhartigheid,
zoals wij op U vertrouwen.

Lezing uit het boek Exodus (Ex. 14, 15 – 15, 1)
De Israëlieten gingen over de droge bodem de zee door
In die dagen sprak de Heer tot Mozes: “Wat roept gij Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Gij zelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken, zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik mij verheerlijken ten koste van Farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik mij verheerlijk ten koste van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners.” De engel van God die aan de spits van het leger der Israëlieten ging, veranderde van plaats en stelde zich achter hen op, tussen het leger van de Egyptenaren en het leger van de Israëlieten. De wolk bleef die nacht donker, zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Heer deed die hele nacht door een sterke oostenwind de zee terugwijken. Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem de zee door, terwijl de wateren links en rechts een wand vormden. De Egyptenaren zetten de achtervolging in; alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners gingen achter de Israëlieten aan de zee in. Tegen de morgenwake richtte de Heer vanuit de wolkkolom en de vuurkuil zijn blikken op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring. Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen, zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen. De Egyptenaren riepen uit: “Laten we vluchten voor de Israëlieten, want de Heer strijdt voor hen tegen ons.” Toen sprak de Heer tot Mozes: “Strek uw hand uit over de zee, dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren en hun wagens en wagenmenners.” Mozes strekte zijn hand uit over de zee en toen het licht begon te worden vloeide de zee naar haar gewone plaats terug. Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten, dreef de Heer hen midden in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagenmenners, heel de strijdmacht van Farao, die de Israëlieten op de bodem van de zee achterna waren gegaan. Niet één bleef gespaard. De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem door de zee heengetrokken, terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden. Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen. Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer: Zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar. Toen hieven Mozes en de Israëlieten ter ere van de Heer een lied
aan.

Tussenzang (Ex. 15, 1-2.3-4.5-6.17-18)
Refrein: De Heer bezing ik, de overwinnaar.

De Heer bezing ik, de overwinnaar, paarden en ruiters dreef Hij in zee. De heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding, de Heer is mijn God, voor Hem is mijn lied.

De God van mijn vaderen, Hem zal ik prijzen, een machtig strijder, zijn naam is de Heer. Farao’s wagens, zijn legers verdronken, de Rietzee verzwolg de keur van zijn volk.

De golven zijn over hen heen geslagen, zij zijn als een steen in de diepte gestort. Uw hand, Heer, die machtiger is dan de mensen, uw hand heeft de vijand ten val gebracht.

Gij hebt hen gebracht naar uw eigen bezit, geplant op de berg waar Gij zelf wilde wonen; de heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt; de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.

Lezing uit het boek van de profeet Jesaja (Js. 54, 5-14)
Met een eeuwige liefde heeft uw Heer zich over u ontfermd Hij die u schiep … Hij is uw Bruidegom, Hij is uw Schepper. Zijn Naam is: Heer der Hemelse Machten. Hij wordt genoemd: Uw verlosser, Israëls Heilige, God van geheel de aarde! Een verlaten, zielsbedroefde vrouw zijt gij. Maar de Heer roept u weer bij uw naam. Want – zo zegt uw God – kan iemand de geliefde van zijn jeugd wel verstoten? In een plotselinge opwelling heb Ik u in de steek gelaten, maar met een grote barmhartigheid zoek Ik u weer op. In een vlaag van toorn heb Ik voor een ogenblik mijn aangezicht van u afgewend, maar – zo spreekt de Heer, uw Verlosser – met een eeuwige liefde ontferm Ik Mij weer over u. Zoals Ik ten tijde van Noach gezworen heb dat de wateren de aarde nooit meer zouden bedekken, zo zweer Ik nu nooit meer op u vertoornd te zijn en u nooit meer te bedreigen. Want de bergen mogen wankelen, de heuvels schudden, maar mijn trouw jegens u zal niet wankelen en mijn verbond van liefde niet breken, zegt de Heer die u barmhartig is. Ongelukkige Stad, door stormen geplaagd en troosteloos. Zie, uw grondvesten leg Ik met jaspis, uw fundamenten met saffier; uw tinnen maak Ik van robijnen, uw poorten van karbonkels, uw muren van kostbare stenen. Uw kinderen zullen door de Heer onderricht worden en een diepe vrede valt uw zonen ten deel.
Gij zult gegrondvest zijn op gerechtigheid. Weet u dus vrij van onderdrukking: gij hebt niets te vrezen! En vrij van verschrikking: want geen verschrikking zal u nog ooit overvallen!

Tussenzang (Ps. 30, 2+4.5-6.11+12a.13b)
Refrein: U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.

U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd, Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren. Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.

Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn Naam die hoogverheven is. Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang, de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.

Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp. Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd, mijn rouwkleed losgemaakt, met blijdschap mij omgord.

Mijn ziel zal U bezingen zonder te verstommen, U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.

Eer aan God in den Hoge / Gloria

Lezing uit de brief aan de Romeinen (Rm. 6, 3-11)
Christus, eenmaal van de dood verrezen, sterft niet meer
Broeders en zusters,
gij weet toch dat de doop waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus ons heeft doen delen in zijn dóód? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt. Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus eenmaal van de doden verrezen niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood, die Hij gestorven is, heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde; het leven dat Hij leeft heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.

Tussenzang (Ps. 118, 1-2.16ac-17.22-23)
Refrein: Alleluia, Alleluia, Alleluia.

Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig, eindeloos is zijn erbarmen! Stammen van Israël, dankt de Heer, eindeloos is zijn erbarmen!

De Heer greep in met krachtige hand, de hand van de Heer heeft mij opgericht. Ik zal niet sterven, maar blijven leven en alom verhalen het werk van de Heer.

De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen geworden. Het is de Heer, die dit heeft gedaan, een wonder voor onze ogen.

Evangelie (Mc. 16, 1-8)
Waarom zoekt gij de levende onder de doden?
Toen de sabbat voorbij was kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Maar ze zeiden tot elkaar: “Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?” Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot. Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: “Schrikt niet. Gij zoekt Jezus de Nazarener die gekruisigd is. Hij is verrezen, Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had. Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.” De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf, want vrees en ontsteltenis hadden hen overweldigd. En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.

Zondag 4 april PAASZONDAG VERRIJZENIS VAN DE HEER Hoogfeest

Eerste lezing (Hand. 10, 34a.37-43)
Wij hebben met Hem gegeten en gedronken
nadat Hij uit de doden was opgestaan
In die tijd nam Petrus het woord en sprak:
“Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is;
hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea
na het doopsel dat Johannes predikte,
en hoe God Hem gezalfd heeft
met de heilige Geest en met kracht.
Hij ging weldoende rond
en genas allen,
die onder de dwingelandij van de duivel stonden,
want God was met Hem.
En wij getuigen van alles
wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft.
Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord.
God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan
en laten verschijnen,
niet aan het hele volk,
maar aan de getuigen, die door God tevoren waren uitgekozen,
aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben,
nadat Hij uit de doden was opgestaan.
Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen,
dat Hij de door God aangestelde rechter is
over de levenden en de doden.
Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af,
dat ieder die in Hem gelooft
door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.”

Tussenzang (Ps. 118, 1-2.16ab-17.22-23)
Refrein: Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt. Wij zullen hem vieren in blijdschap.
Of: Alleluia. Alleluia. Alleluia.

Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig,
eindeloos is zijn erbarmen!
Stammen van Israël, dankt de Heer,
eindeloos is zijn erbarmen!

De Heer greep in met krachtige hand,
de hand van de Heer heeft mij opgericht.
Ik zal niet sterven maar blijven leven
en alom verhalen het werk van de Heer.

De steen die de bouwers hebben versmaad,
die is tot hoeksteen geworden.
Het is de Heer, die dit heeft gedaan,
een wonder voor onze ogen.

Tweede lezing (Kol. 3, 1-4)
Zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt
Broeders en zusters,
als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt,
zoekt wat boven is,
daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods.
Zint op het hemelse, niet op het aardse.
Gij zijt immers gestorven
en uw nieuw leven is nu met Christus verborgen in God.
Christus is uw leven,
en wanneer Hij verschijnt,
zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.

Sequens / Sequentie
Victimae paschali laudes immolent Christiani.
Agnus redemit oves:
Christus innocens Patri reconciliavit peccatores.
Mors et vita duello conflixere mirando:
dux vitae mortuus regnat vivus.
Dic nobis, Maria, quid vidisti in via?
Sepulcrum Christi viventis:
et gloriam vidi resurgentis.
Angelicos testes, sudarium et vestes.
Surrexit Christus spes mea:
praecedet suos in Galilaeam.
Scimus Christum surrexisse a mortuis vere:
tu nobis, victor Rex, miserere.

Laten de christenen aan het Paaslam huldezangen wijden.
Het Lam heeft nu de schapen vrijgekocht;
en Christus, die zonder zonden was,
heeft de zondaars met de Vader weer verzoend.
Dood en leven streden een wondere strijd;
de vorst des levens, die gestorven was,
heerst nu in onvergankelijkheid.
Zeg ons, Maria, wat hebt gij op uw weg gezien?
Ik zag het graf van de levende Christus
en de heerlijkheid van de Verrezene;
zijn engelen zag ik als getuigen
en ook de zweetdoek en het grafkleed.
Christus, mijn hoop, is verrezen!
Hij zal de zijnen voorgaan naar Galilea.
Nu weten wij, dat Christus uit de doden is verrezen.
Gij, overwinnaar Koning, ontferm u over ons.

Vers voor het evangelie (1 Kor. 5, 7b-8a)
Alleluia. Ons Paaslam is geslacht: Christus zelf. Wij moeten ook ons feest vieren in de Heer. Alleluia.

Evangelie (Joh. 20, 1-9)
Hij moest namelijk uit de doden opstaan
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena
vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf
en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus
en naar de andere, die door Jezus beminde leerling,
en zei tot hen:
“Ze hebben de Heer uit het graf genomen
en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.”
Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.
Zij liepen samen vlug voort,
maar die andere leerling snelde Petrus vooruit
en kwam het eerst bij het graf aan.
Vooroverbukkend zag hij de zwachtels liggen,
maar hij ging niet naar binnen.
Simon Petrus, die hem volgde, kwam ook bij het graf
en trad wel binnen.
Hij zag dat de zwachtels er lagen,
maar dat de zweetdoek, die zijn hoofd had bedekt,
niet bij de zwachtels lag,
maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats.
Toen ging ook de andere leerling,
die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen;
hij zag en geloofde,
want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond,
dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.

Maandag 5 april Tweede Paasdag

Eerste lezing (Hand. 2, 14.22-32)
Deze Jezus heeft God doen verrijzen
en daarvan zijn wij allen getuigen
Op Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf
en verhief zijn stem om het woord tot hen te richten:
“Gij allen,
mannen van Israël,
luistert naar deze woorden:
Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u
van Godswege bekrachtigd is.
Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen,
die God door Hem onder u heeft verricht.
Hem,
die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit
en voorkennis is uitgeleverd,
hebt gij door de hand van goddelozen
aan het kruis genageld en gedood.
Maar God heeft Hem ten leven opgewekt
na de strikken van de dood te hebben ontbonden;
want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden.
Doelend op Hem toch zegt David:
De Heer had ik voor ogen, altijd door,
Hij is aan mijn rechterhand,
opdat ik niet zou wankelen.
Daarom is er blijdschap in mijn hart
en jubelt mijn mond van vreugde;
ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,
omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk
en uw heilige geen bederf zult laten zien.
Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen,
Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.
Mannen broeders,
ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David,
dat hij gestorven en begraven is;
we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag.
Welnu,
omdat hij een profeet was,
en wist, dat God hem een eed gezworen had,
dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,
zei hij met een blik in de toekomst
over de verrijzenis van Christus,
dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk
en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.
Deze Jezus heeft God doen verrijzen
en daarvan zijn wij allen getuigen.”

Tussenzang (Ps. 16 , 1-2a.5.7-8.9-10.11)
Refrein: Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht.
Of: Alleluia.

Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht;
Gij zijt mijn Heer, ik erken het, ik vind geen geluk buiten U.
De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot in zijn hand.

Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts in mijn hart.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer,
ik val niet, want Hij staat naast mij.

Daarom ben ik vrolijk en blij van geest,
daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over,
Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.

Gij zult mij de weg van het leven wijzen
om heel mijn vreugde te vinden bij U,
bestendig geluk aan uw zijde.

Sequens / Sequentie
Victimae paschali laudes immolent Christiani.
Agnus redemit oves:
Christus innocens Patri reconciliavit peccatores.
Mors et vita duello conflixere mirando:
dux vitae mortuus regnat vivus.
Dic nobis, Maria, quid vidisti in via?
Sepulcrum Christi viventis:
et gloriam vidi resurgentis.
Angelicos testes, sudarium et vestes.
Surrexit Christus spes mea:
praecedet suos in Galilaeam.
Scimus Christum surrexisse a mortuis vere:
tu nobis, victor Rex, miserere.

Laten de christenen aan het Paaslam huldezangen wijden.
Het Lam heeft nu de schapen vrijgekocht;
en Christus, die zonder zonden was,
heeft de zondaars met de Vader weer verzoend.
Dood en leven streden een wondere strijd;
de vorst des levens, die gestorven was,
heerst nu in onvergankelijkheid.
Zeg ons, Maria, wat hebt gij op uw weg gezien?
Ik zag het graf van de levende Christus
en de heerlijkheid van de Verrezene;
zijn engelen zag ik als getuigen
en ook de zweetdoek en het grafkleed.
Christus, mijn hoop, is verrezen!
Hij zal de zijnen voorgaan naar Galilea.
Nu weten wij, dat Christus uit de doden is verrezen.
Gij, overwinnaar Koning, ontferm u over ons.

Vers voor het evangelie (Ps. 118, 24)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, Wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Evangelie (Mt. 28, 8-15)
Gaat aan mijn de boodschap brengen dat zij naar
Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien
In die tijd
gingen de vrouwen terstond weg van het graf
met vrees en grote vreugde,
en zij haastten zich
het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen.
En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide:
“Weest gegroet.”
Zij traden op Hem toe,
omklemden zijn voeten en aanbaden Hem.
Toen sprak Jezus tot hen:
“Weest niet bevreesd.
Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen,
dat zij naar Galilea moeten gaan
en daar zullen zij Mij zien.”
Terwijl de vrouwen nog onderweg waren,
gingen enkelen van de bewakers naar de stad
en berichtten aan de hogepriesters
alles wat er was voorgevallen.
Dezen hielden een bijeenkomst met de oudsten
en, na overleg, gaven ze aan de soldaten een flinke som geld
met de opdracht:
“Zegt maar:
Zijn leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen
terwijl wij sliepen.
En mocht dit soms de landvoogd ter ore komen,
dan zullen wij hem wel kalmeren
en er voor zorgen dat gij geen last krijgt.”
Zij namen het geld aan en deden zoals hun voorgezegd was.
Dit verhaal is onder de Joden verder verteld
tot op de dag van vandaag.

 

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom via Ideal op onze doneerpagina of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99 t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.

Hartelijk dank voor uw gave.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood, Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon. Daarom komen wij vol vertrouwen tot u en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd heel de wereld van de Corona-epidemie, genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen. Sta alle mensen bij die lijden onder de gevolgen van deze crises. Geef wijsheid aan onze bestuurders.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet. Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten, geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen, geef ons licht waar het donker is en geef dat wij elkaar spoedig weer in vrijheid en vreugde nabij kunnen zijn.
Maria, bescherm ons en onze dierbaren, geef ons overgave aan de wil van de Vader en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon. Amen.

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen.

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen.

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi secundum verbum tuum

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per Christum Dominum nostrum. Amen.

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God, ℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.