Dagelijks Brood: Lezingen van de heilige mis: 27 januari – 1 februari 2020

thomas-van-aquino-olv-ter-nood-heiloo

(afbeelding: Thomas van Aquino)

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 27 januari – 1 februari 2020

3e week door het jaar

U kunt deze week downloaden via deze link (pdf)

Maandag 27 januari

Eerste lezing (2 Sam. 5, 1-7.10)

In die dagen begaven alle stammen van Israël zich naar David in Hebron, en zeiden: “Hier zijn wij, uw eigen vlees en bloed. Vroeger al, toen Saul nog over ons regeerde, waart gij degene, die de troepen van Israël aanvoerde. Daarenboven heeft de Heer u verzekerd: Gij zult mijn volk Israël weiden: gij zijt het, die over Israël zult heersen.” Alle oudsten van Israël kwamen naar de koning in Hebron, en koning David sloot daar met hen een verbond ten overstaan van de Heer; zij zalfden David tot koning over Israël. David was dertig jaar toen hij koning werd en hij regeerde veertig jaar lang. In Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda ,en in Jeruzalem drieëndertig jaar over geheel Israël en Juda. De koning en zijn mannen trokken op naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, de bewoners van de streek. Die riepen David toe: “Hier komt u niet binnen! Voorwaar, blinden en kreupelen houden u tegen.” Ze bedoelden: David komt hier nooit binnen. Toch veroverde David de vesting Sion, de Davidstad. En de macht van David nam steeds meer toe: de Heer, de God van de hemelse machten stond hem bij.

Tussenzang (Ps. 89/88)

Refrein:Mijn trouw en mijn genade leiden hem.
Eertijds zijt Gij aan uw profeet verschenen en hebt Gij uw besluit geopenbaard: een sterke man heb Ik de troon geschonken, een uitverkorene genomen uit het volk.
Mijn dienaar David heb Ik opgezocht en hem gezalfd met mijn gewijde olie; als teken dat mijn hand hem steeds zal steunen en dat mijn arm hem kracht verlenen zal.
Mijn trouw en mijn genade leiden hem, mijn Naam zal hem de zege schenken. Zijn hand laat Ik hem leggen op de zee, zijn rechter op de stromen in het oosten.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 34)

Alleluia. Geef mij begrip om uw wet na te leven, Heer, om haar te volgen met heel mijn hart. Alleluia.

Evangelie (Mc. 3, 22-30)

In die tijd zeiden de schriftgeleerden over Jezus, dat Beëlzebub in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef. Jezus riep hen bij zich en sprak tot hen in gelijkenissen: “Hoe kan de ene satan de andere uitdrijven? Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is, kan dat rijk geen stand houden. Wanneer een huis innerlijk verdeeld is, zal dat huis geen stand kunnen houden. En wanneer de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen. Bovendien, niemand kan binnendringen in het huis van een sterke om zijn huisraad te roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden. Dan pas kan hij zijn huis leeghalen. Voorwaar, Ik zeg u: alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen, die zij uitgesproken hebben, maar als iemand lastert tegen de heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis; hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde. Dit omdat zij gezegd hadden: er huist een onreine geest in Hem.

Dinsdag 28 januari – H. Thomas van Aquino, priester en kerkleraar

Eerste lezing (2 Sam. 6, 12b-15.17-19)

In die dagen bracht David de ark van God uit het huis van Obededom vol vreugde naar de Davidstad over.Nadat de dragers van de ark zes stappen gezet hadden, offerde David een gemeste stier. Onderweg danste hij geestdriftig voor de Heer uit, slechts gekleed in een linnen borstkleed. Zo brachten David en alle Israëlieten onder gejuich en bazuingeschal de ark van de Heer over. Zij werd de stad binnengedragen en op haar plaats gebracht, midden in de tent die David voor haar had opgezet. Daarna droeg David brand- en slachtoffers op aan de Heer. Na het opdragen van de brand- en slachtoffers zegende hij het volk met de Naam van God, de Heer van de hemelse machten. Aan alle aanwezigen, aan alle Israëlieten die daar bijeenwaren, mannen en vrouwen, liet hij een plat brood, een klomp dadels en een rozijnenkoek uitdelen. Daarop ging iedereen naar huis.

Tussenzang (Ps. 24/23)

Refrein: Wie is deze Koning der glorie? De Heer is de Koning der glorie.
Poorten, heft uw kroonlijsten op, gaat open, aloude deuren: de Koning der glorie moet binnengaan.
Wie is deze Koning der glorie? De Heer, de sterke, de machtige, de Heer, de held in de strijd.
Poorten, heft uw kroonlijsten op, gaat open, aloude deuren: de Koning der glorie moet binnengaan.
Wie is deze Koning der glorie? De Heer van de hemelse machten, Hij is de Koning der glorie.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 36a.29b)

Alleluia. Mijn hart zij gericht op wat Gij verordent, Heer; geef mij uw wet als gids. Alleluia.

Evangelie (Mc. 3, 31-35)

Eens kwamen Jezus’ moeder en zijn broeders, en terwijl zij buiten bleven staan, stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen. Er zat veel volk om Hem heen, dat het bericht doorgaf: “Uw moeder en uw broeders daarbuiten vragen naar U.” Jezus gaf hun ten antwoord: “Wie is mijn moeder, wie zijn mijn broeders?” En terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen, die in een kring om Hem heen zaten zei Hij: “Ziehier mijn moeder en mijn broeders. Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij, die de wil van God volbrengen.”

Woensdag 29 januari

Eerste lezing (2 Sam. 7, 4-17)

In die dagen werd het woord van de Heer gericht tot Natan: “Zeg aan mijn dienaar David: Zo spreekt de Heer: Gij wilt voor Mij een huis bouwen en Mij daarin laten wonen? Ik heb nooit in een huis gewoond, sinds de tijd dat Ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot vandaag toe; steeds ben Ik meegetrokken in een tent, waar Ik in verbleef. Zolang Ik met de Israëlieten meetrok, heb Ik nooit aan iemand gevraagd: Waarom bouwt gij Mij niet een huis van cederhout? Aan geen van de stammen van Israël, die Ik had aangesteld om mijn volk te hoeden. Zeg daarom aan mijn dienaar David: Zo spreekt God, de Heer van de hemelse machten: Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan, om vorst te zijn over mijn volk Israël. Op al uw tochten heb Ik u bijgestaan, al uw vijanden heb Ik vernietigd, uw naam heb Ik groot gemaakt als die van de groten der aarde. Ik heb mijn volk Israël een gebied gegeven en het daar geplant om er te wonen. Het wordt niet meer opgeschrikt en door geen boosdoeners verdrukt, zoals vroeger, in de tijd dat Ik over Israël, mijn volk, rechters had aangesteld. Ik heb gezorgd dat al uw vijanden u met rust laten. De Heer kondigt u aan dat Hij voor u een huis zal oprichten. Als uw dagen voleind zijn en gij bij uw vaderen rust, zal Ik de nazaat, die gij verwekt, hoog verheffen en zijn koninklijke macht in stand houden. Hij zal een huis bouwen ter ere van mijn Naam en Ik zal zijn koninklijke troon voor altijd in stand houden. Ik zal hem tot vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij de verkeerde weg opgaat, zal Ik hem kastijden met slagen en striemen, even goed als andere mensen. Maar nooit zal Ik hem uit mijn gunst verstoten, zoals Ik gedaan heb met Saul, die Ik verstoten heb om plaats te maken voor u. Zo zal uw huis en uw koninklijke macht altijd standhouden; uw troon staat vast voor eeuwig.” Al deze woorden, heel dit visioen, bracht Natan over aan David.

Tussenzang (Ps. 89/88)

Refrein: Voor altijd kan hij rekenen op mijn genade.
Ik heb met David een verbond gesloten, mijn uitverkoren dienaar met een eed beloofd: Ik zal uw nageslacht in stand houden voor eeuwig, in alle tijden blijft uw troon bestaan.
Hij zal Mij aanroepen: Gij zijt mijn Vader, mijn God, de steenrots van mijn heil. Ik wijs hem aan als eerstgeborene, als hoogste van de koningen der aarde.
Voor altijd kan hij rekenen op mijn genade, voor immer blijft mijn bond met hem van kracht. Ik zal aan zijn geslacht geen einde maken, noch aan zijn troon, zolang de hemel dagen heeft.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 105)

Alleluia. Uw woord is een lamp voor mijn voeten, Heer, het is een licht op mijn pad. Alleluia.

Evangelie (Mc. 4, 1-20)

In die tijd begon Jezus te leren aan de oever van het meer. Zeer veel volk verzamelde zich bij Hem, zodat Hij in een boot, die op het water lag, moest stappen om daar plaats te nemen, terwijl al het volk zich langs het meer op het land bevond. Hij leerde hun vele dingen door middel van gelijkenissen, en in zijn onderrichting zei Hij tot hen: “Luistert. Eens ging een zaaier uit om te zaaien. Toen hij aan het zaaien was, viel een gedeelte op de weg en de vogels kwamen het opeten. Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken waar het niet veel aarde had; het schoot snel op, omdat het in ondiepe grond lag. Maar toen de zon was opgekomen kreeg het te lijden van de hitte, zodat het verdorde bij gebrek aan wortel. Weer een ander gedeelte viel onder de distels en deze schoten op, zodat het zaad verstikte en geen vrucht opleverde. Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en doordat het opschoot en zich ontwikkelde, leverde het vrucht op en bracht het dertig-, zestig- en honderdvoudige voort.” En Hij voegde er aan toe: “Wie oren heeft om te horen, hij luistere.” Toen Hij weer alleen was, stelde zijn omgeving, ook de twaalf, Hem vragen omtrent de gelijkenissen. Hij antwoordde hun: “Aan u is het geheim van het Rijk Gods geschonken, maar zij die erbuiten staan, krijgen alles in gelijkenissen, opdat zij wel scherp kijken met hun ogen, maar niet zien, en wel luisteren met hun oren, maar niet verstaan, opdat zij zich niet zouden bekeren en vergiffenis krijgen.” En Hij vervolgde: “Begrijpt ge deze gelijkenis niet? Hoe zult ge dan alle gelijkenissen verstaan? De zaaier zaait het woord. Die op de weg – waar het woord gezaaid wordt – zijn de mensen bij wie als zij het gehoord hebben, terstond de satan komt en het woord wegrooft, dat gezaaid ligt in hun binnenste. Op dezelfde manier zijn zij die op de rotsachtige plekken gezaaid worden de mensen die, als zij het woord gehoord hebben, het terstond met blijdschap opnemen; maar zij hebben geen wortel geschoten, leven bij het ogenblik, en als zij omwille van het woord onderdrukt of vervolgd worden, komen zij onmiddellijk ten val. Die tussen distels gezaaid worden, zijn weer anderen, die het woord wel gehoord hebben, maar wanneer de zorgen van de wereld, de begoocheling van de rijkdom en de begeerten naar al het andere binnendringen, verstikken deze het woord en zo blijft het zonder vrucht. De in de goede grond gezaaiden zijn de mensen, die het woord horen, het in zich opnemen en vrucht dragen: dertig-, zestig- en honderdvoudig.”

Donderdag 30 januari

Eerste lezing (2 Sam. 7, 18-19.24-29)

Nadat Natan tot David gesproken had, ging koning David het heiligdom binnen; hij zette zich neer voor de Heer en zei: “Wie ben ik, Heer God, en wat is mijn huis, dat Gij mij zover gebracht hebt? En nu is U dit alles nog niet genoeg, Heer God: ook over de toekomst van het huis van uw dienaar spreekt Gij. Is dit voor een mens wel weggelegd, Heer God? Gij hebt uw volk Israël voorgoed bevestigd als uw volk en Gij, Heer, zijt hun God. Doe daarom, Heer God, altijd het woord gestand, dat Gij gesproken hebt tot uw dienaar en tot zijn huis en handel volgens uw woord. Dan zal uw Naam voor altijd groot zijn; dan zal gezegd worden: God, de Heer van de hemelse machten is God over Israël en voor U blijft het huis van uw dienaar David in stand. Gij, God, Heer van de hemelse machten, God van Israël, Gij hebt uw dienaar geopenbaard: Ik zal u een huis bouwen. Daardoor heeft uw dienaar de moed gevonden, dit gebed tot U te richten. Welnu dan, Heer God, Gij zijt God en uw woorden zijn betrouwbaar; Gij hebt deze weldaad aan uw dienaar beloofd. Zegen dan nu het huis van uw dienaar, dat het altijd voor U mag blijven bestaan. Gij zelf, Heer God, hebt gesproken; uw rijke zegen zal voor altijd rusten op het huis van uw dienaar.

Tussenzang (Ps. 132/131)

Refrein: God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken (Lc. 1, 32b).
Heer, denk in uw mildheid aan David, aan zijn bezorgdheid voor U; hoe hij de Heer had gezworen, de Sterke van Jakob beloofd:
Ik zal mijn huis niet betreden, niet rusten gaan op mijn bed; ik gun mijn ogen geen slaap meer, mijn oogleden weiger ik rust, tot ik voor de Heer een plaats vind, voor Jakobs Sterke een huis.
De Heer heeft David gezworen een eed die Hij nimmer breekt: een telg uit uw geslacht zal Ik op uw troon verheffen.
Houden uw zonen zich aan mijn verbond,aan alles wat Ik hen opleg, dan zullen hun zonen ook voor altijd zetelen op uw troon.
Want God heeft de Sion gekozen, haar als zijn zetel gewild: hier is mijn rustplaats voor eeuwig, hier zal Ik wonen, dit is mijn keus.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118,135)

Alleluia. Laat voor uw dienaar uw Aangezicht stralen, Heer, laat mij uw beschikkingen zien. Alleluia.

Evangelie (Mc. 4, 21-25)

In die tijd zei Jezus tot de menigte: “Komt er soms een lamp, om onder de korenmaat of onder de rustbank gezet te worden of juist om op de standaard te worden geplaatst? Niets is verborgen dat niet openbaar gemaakt zal worden; en niets is geheim dat niet aan het licht zal komen. Als iemand oren heeft om te horen, hij luistere.” Verder zei Hij: “Let op wat gij hoort. De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken; zelfs een toemaat zal men u geven. Aan wie heeft, zal gegeven worden; maar wie niet heeft hem zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft.”

Vrijdag 31 januari – H. Johannes (Don) Bosco, priester

Eerste lezing (2 Sam. 11, 1-4a. 5-10.13-17)

Omstreeks de jaarwisseling, wanneer de koningen te velde trekken, liet David Joab met zijn eigen lijfwacht en alle Israëlieten uitrukken; zij vernietigden de Ammonieten en sloegen het beleg voor Rabba. David zelf bleef in Jeruzalem. Op een avond stond David van zijn rustbed op en ging wat wandelen op het dakterras van het paleis. Vanaf het terras zag hij een vrouw, die aan het baden was; zij was heel mooi. David liet naar de vrouw informeren en er werd hem gezegd: “Het is Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria, de Hethiet.” Toen zond David boden om de vrouw te halen; zij kwam bij hem en hij sliep met haar. De vrouw werd zwanger, en zij liet aan David berichten: “Ik ben zwanger.” Toen zond David een boodschap aan Joab: “Stuur Uria, de Hethiet, naar mij toe.” Joab stuurde Uria naar David. Toen Uria bij hem kwam, informeerde David, hoe het met Joab ging en met het leger en met de oorlog. Daarna zei hij tot Uria: “Ga naar huis en neem een bad.” Uria verliet het paleis, waarbij een schotel van de koninklijke tafel achter hem werd aangedragen. Maar Uria overnachtte in het portaal van het paleis, bij de dienaren van zijn heer, en hij ging niet naar huis. Toen aan David gemeld werd dat Uria niet naar huis was gegaan, zei hij tot Uria: “U hebt toch een hele reis achter de rug. Waarom zijt ge dan niet naar huis gegaan?” David nodigde hem uit te eten en te drinken aan zijn tafel en hij voerde hem dronken. Toch ging Uria ‘s avonds weer slapen op zijn brits bij de dienaren van zijn heer en hij ging niet naar huis. De volgende morgen schreef David een brief aan Joab, die hij door Uria liet overbrengen. In die brief schreef hij het volgende: “Zet Uria vooraan in de strijd, waar het hevigst gevochten wordt, en trek u dan achter hem terug, zodat hij wordt getroffen en sneuvelt.” Toen zette Joab bij de belegering van de stad Uria op een bepaalde plaats, waar hij wist dat er sterke troepen stonden. De bewoners van de stad deden een uitval tegen Joab; er vielen enigen van het volk, van Davids lijfwacht; ook Uria de Hethiet vond de dood.

Tussenzang (Ps. 51/50)

Refrein: God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid, delg mijn zondigheid in uw erbarmen.
God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid, delg mijn zondigheid in uw erbarmen.Was mijn schuld volkomen van mij af, reinig mij van al mijn zonden.
Ik erken dat ik misdreven heb, altijd heb ik mijn vergrijp voor ogen. Jegens U alleen heb ik gezondigd, wat U tegenstaat heb ik gedaan.
Dus zijt Gij rechtvaardig in uw oordeel, is het vonnis dat Gij velt gegrond.Ach, met schuld belast werd ik geboren, schuldig was het dat mijn moeder mij ontving.
Maak mij weer ontvankelijk voor blijde klanken,geef mijn gekastijde lichaam nieuwe levensmoed. Wend uw ogen af van mijn gebreken, scheld mij al mijn schulden kwijt.

Vers voor het evangelie (Ps. 130/129,5)

Alleluia. Op de Heer stel ik mijn hoop, op zijn woord vertrouw ik. Alleluia.

Evangelie (Mc. 4, 26-34)

In die tijd zei Jezus tot de menigte: “Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait; hij slaapt en staat op, ‘s nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort, eerst de groene halm, dan de aar, dan het volgroeide graan in de aar. Zodra de vrucht het toelaat, slaat hij er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst.” En verder: “Welke vergelijking kunnen we vinden voor het Rijk Gods en in welke gelijkenis zullen we het voorstellen? Het lijkt op een mosterdzaadje. Wanneer dat gezaaid wordt in de grond, is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; maar eenmaal gezaaid schiet het op en het wordt groter dan alle tuingewassen, en het krijgt grote takken, zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen.” In vele dergelijke gelijkenissen verkondigde Jezus hun zijn leer op de wijze, die zij konden verstaan. Anders dan in gelijkenissen sprak Hij niet tot hen, maar eenmaal met zijn leerlingen alleen, gaf Hij van alles uitleg.

Zaterdag 1 februari

Eerste lezing (2 Sam. 12 1-7a.10-17)

In die dagen zond de Heer de profeet Natan naar David. Hij trad bij de koning binnen en sprak tot hem: “Twee mannen, een rijke en een arme, woonden in dezelfde stad. De rijke bezat heel veel schapen en runderen, de arme maar één enkel lammetje, dat hij gekocht had. Hij had het in leven kunnen houden en het was bij hem opgegroeid, tussen zijn kinderen; het dier at van zijn bord, het dronk uit zijn beker en het sliep op zijn schoot; het was net zijn dochter. Eens kreeg de rijke man bezoek. Hij kon het niet over zich verkrijgen, een schaap of rund uit zijn eigen kudde te nemen en dat klaar te maken voor de reiziger, die bij hem was gekomen. Hij pakte het lam van de arme en maakte dat klaar voor zijn gast.” David was diep verontwaardigd over die man en hij zei tot Natan: “Zowaar de Heer leeft: de man die dat gedaan heeft, verdient de dood. En het lam moet hij vierdubbel vergoeden, omdat hij er niet voor is teruggeschrokken zo iets ergs te doen.” Toen sprak Natan tot David: “Die man, dat zijt gij! “ Zo spreekt de Heer, de God van Israël: Het zwaard zal nooit meer wijken van uw huis, omdat ge Mij hebt geminacht en de vrouw van Uria de Hethiet tot vrouw hebt genomen. Zo spreekt de Heer: Voorwaar, uit uw eigen huis ga Ik rampspoed over u brengen; Ik zal, waar ge zelf bijstaat, uw vrouwen van u wegnemen en ze geven aan iemand die u nastaat; op klaarlichte dag zal die met uw vrouwen gaan slapen. Gij hebt in het verborgene gehandeld, maar Ik zal handelen ten aanschouwen van heel Israël en op klaarlichte dag.” Toen zei David tot Natan: “Ik heb tegen de Heer gezondigd.” Natan antwoordde: “Dan heeft de Heer u deze zonde vergeven gij zult niet sterven. Maar omdat gij door deze daad de vijanden van de Heer reden tot lasteren hebt gegeven, zal wel het kind dat u geboren is, moeten sterven.” Daarop ging Natan naar huis en de Heer sloeg het kind dat de vrouw van Uria aan David geschonken had, met een zware ziekte. En David bad tot God voor de jongen; hij vastte streng en als hij zich terugtrok voor de nacht, legde hij zich op de grond te slapen. De oudsten van het hof drongen er bij hem op aan dat hij niet langer op de grond zou slapen, maar hij wilde niet luisteren; hij weigerde ook met hen te eten.

Tussenzang (Ps. 51/50)

Refrein: Schep in mij een zuiver hart, mijn God.
Schep in mij een zuiver hart, mijn God, geef mij weer een vastberaden geest. Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn, neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Geef mij weer de weelde van uw zegen, maak mij sterk in edelmoedigheid. Dan zal ik de dwalenden uw wegen leren, alle schuldigen terugvoeren tot U.
Houd mij ver van bloedschuld, God mijn redder, dan bezingt mijn tong uw wijs beleid. Heer, maak Gij mijn lippen los, dat mijn mond uw lof kan zingen.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 88)

Alleluia. Wees mij barmhartig en laat mij leven, Heer, dan blijf ik aan wat Gij verordent trouw. Alleluia.

Evangelie (Mc. 4, 35-41)

Op zekere dag, tegen het vallen van de avond, sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Laten we oversteken.” Zij stuurden het volk weg en namen Hem mee zoals Hij daar in de boot zat; andere boten begeleidden Hem. Er stak een hevige storm op en de golven sloegen over de boot, zodat hij al vol liep. Intussen lag Jezus aan de achtersteven op het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem: “Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?” Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en sprak tot het water: “Zwijg stil!” De wind ging liggen en het werd volmaakt stil. Hij sprak tot hen: “Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?” Zij werden door een grote vrees bevangen en vroegen elkaar: “Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus Sancta Maria, Mater Dei.
Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi sectundum verbum tuum

Ave Maria . . .

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria . . .

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix,
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus
Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur Per Christum Dominum nostrum. Amen

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot.
Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria . . .

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria . . .

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God,
℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden

Laat ons bidden

Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis Door Christus, onze Heer. Amen.