Dagelijks Brood: Lezingen van de heilige mis: 20 – 25 januari 2020

heilige-agnes-van-rome-olv-ter-nood-heiloo

(afbeelding: Heilige Agnes, Theodorich von Prag)

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 20 – 25 januari 2020

2e week door het jaar

U kunt deze week downloaden via deze link (pdf)

Maandag 20 januari – H. Fabianus, paus en martelaar; H. Sebastianus, martelaar

Eerste lezing (1 Sam. 15, 16-23)

In die dagen zei Samuël tot Saul: “Ik zal u verkondigen wat de Heer mij deze nacht gezegd heeft.” Saul antwoordde: “Spreek.” Samuël zei: “Gij kunt uzelf wel onbelangrijk achten, maar toch zijt gij het hoofd van de stammen van Israël, want de Heer heeft u tot koning over Israël gezalfd. De Heer heeft u uitgezonden met de opdracht: Trek op tegen de Amalekieten, voltrek de ban aan die zondaars en strijd tegen hen tot gij ze hebt uitgeroeid. Waarom hebt gij dan niet naar de Heer geluisterd, maar u op de buit geworpen en gedaan wat de Heer mishaagt?” Toen zei Saul tot Samuël: “Maar ik heb toch naar de Heer geluisterd en ik ben toch gegaan waar de Heer mij zond; ik heb Agag, de koning van Amalek, meegebracht en aan de Amalekieten de ban voltrokken. Het volk heeft uit de buit schapen en runderen genomen, het beste van wat onder de banvloek lag, om in Gilgal offers te brengen aan de Heer uw God.” Maar Samuël sprak: “Zouden brand- en slachtoffers de Heer even lief zijn als gehoorzaamheid aan zijn woord?” “Neen, gehoorzamen is beter dan offeren, volgzaamheid meer waard dan het vet van bokken. Weerspannigheid staat gelijk met de zonde van toverij, ongezeglijkheid met afgodendienst. Omdat gij het woord van de Heer verworpen hebt, heeft de Heer u verworpen en zult gij geen koning meer zijn.”

Tussenzang (Ps. 50/49)

Refrein: Wie rechte wegen gaat, die vindt het heil van God.
Ik maak u over offers geen verwijt: uw offerdieren zie Ik aldoor branden. Ik wil geen stier meer hebben uit uw huizen en rammen uit uw schaapskooi vraag Ik niet.
Maar tot de zondaar zegt de Heer: wat spreekt ge aldoor over mijn geboden en hebt ge mijn verbond steeds op de tong? Gij die van tucht een afkeer hebt en nimmer acht slaat op mijn woorden.
Zou Ik dan zwijgen als gij zoiets doet? Of meent ge soms dat Ik aan u gelijk ben? Ik klaag u aan. Ik leg u alles voor.
Wie offers brengt van lof die eert Mij waarlijk, wie rechte wegen gaat, die vindt het heil van God.

Vers voor het evangelie (Ps. 111/110, 8ab)

Alleluia. Het werk van de Heer is goed en betrouwbaar, al wat Hij besluit staat onwrikbaar vast. Alleluia.

Evangelie (Mc. 2, 18-22)

Toen de leerlingen van Johannes en de Farizeeën eens een vastendag hielden, kwam men Jezus vragen: “Waarom vasten de leerlingen van Johannes en die van de Farizeeën wel, maar uw leerlingen niet?” Jezus sprak tot hen: “Kunnen dan de vrienden van de bruidegom vasten zolang de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom in hun midden hebben, kunnen ze niet vasten. Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen is weggenomen en dan, in die tijd, zullen ze vasten. Niemand naait een verstellap van ongekrompen stof op een oud kleed. Anders trekt het ingezette stuk eraan, het nieuwe stuk aan het oude, en de scheur wordt nog groter. En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders doet de wijn de zakken bersten en de wijn gaat verloren met de zakken. Neen, jonge wijn in nieuwe zakken.”

Dinsdag 21 januari H. Agnes, maagd en martelares

Eerste lezing (1 Sam. 16, 1-13)

In die dagen sprak de Heer tot Samuël: “Hoe lang zult gij nog treuren over Saul, terwijl Ik hem heb verworpen en hij geen koning meer zal zijn over Israël? “Vul een hoorn met olie: Ik zend u naar Isaï de Betlehemiet, want een van zijn zonen heb Ik voor het koningschap bestemd.” Maar Samuël zei: “Hoe kan ik dat doen? Als Saul het hoort, vermoordt hij mij.” De Heer antwoordde: “Gij neemt een kalf mee en zegt: dat ge komt om aan de Heer te offeren. Gij moet Isaï bij het offer uitnodigen en Ik zal u dan wel te kennen geven wat ge doen moet; degene die Ik aanwijs moet ge zalven.” Samuël deed wat de Heer bevolen had. Toen hij in Betlehem kwam, liepen de oudsten van de stad hem ontsteld tegemoet en vroegen: “Uw komst betekent toch niets kwaads?” Hij antwoordde: “Niets dan goeds. Ik ben gekomen om aan de Heer te offeren zorgt dat gij heilig zijt en komt dan met mij ten offer.” Samuël droeg er zorg voor dat Isaï en zijn zonen zich heiligden en riep hen bijeen voor het offer. Toen zij aankwamen viel Samuëls blik op Eliab en hij dacht: Die daar voor de Heer staat is ongetwijfeld zijn gezalfde! Maar de Heer zei tot Samuël: “Ga niet af op zijn voorkomen of zijn rijzige gestalte; hem wil ik niet. Want God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar de Heer naar het hart.” Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuël voor, maar Samuël zei: “Ook hem heeft de Heer niet uitverkoren.” Toen stelde Isaï Samma voor, maar Samuël zei: “Ook hem heeft de Heer niet uitverkoren.” Zo stelde Isaï zeven van zijn zonen aan Samuël voor, maar Samuël zei tot Isaï: “Geen van hen heeft de Heer uitverkoren.” Daarop vroeg hij aan Isaï: “Zijn dat al uw jongens?” Hij antwoordde: “Alleen de jongste ontbreekt; die hoedt de schapen.” Toen zei Samuël tot Isaï: “Laat die dan halen, want we gaan niet aan tafel voordat hij hier is.” Isaï liet hem dus halen. De jongen was rossig, had mooie ogen en een prettig voorkomen. Nu zei de Heer: “Hem moet gij zalven: hij is het.” Samuël nam dus de hoorn met olie en zalfde David te midden van zijn broers. Sedert die dag was de geest van de Heer vaardig over David. Daarna vertrok Samuël en ging naar Rama.

Tussenzang (Ps. 89/88)

Refrein: Mijn dienaar David heb Ik opgezocht.
Eertijds zijt Gij aan uw profeet verschenen en hebt Gij uw besluit geopenbaard: Een sterke man heb Ik de troon geschonken, een uitverkorene genomen uit het volk.
Mijn dienaar David heb Ik opgezocht en hem gezalfd met mijn gewijde olie; als teken dat mijn hand hem steeds zal steunen en dat mijn arm hem kracht verlenen zal.
Hij zal Mij aanroepen: Gij zijt mijn Vader, mijn God, de steenrots van mijn heil. Ik wijs hem aan als eerstgeborene, als hoogste van de koningen der aarde.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 27)

Alleluia. Leid mij op de weg van uw bevielen, Heer, dan zal ik uw daden indachtig zijn. Alleluia.

Evangelie (Mc. 2, 23-28)

Eens ging Jezus op een sabbat door de korenvelden en zijn leerlingen begonnen onder het gaan aren te plukken. De Farizeeën zeiden tot Hem: “Waarom doen ze op sabbat iets wat niet geoorloofd is?” Hij gaf hun ten antwoord: “Hebt gij nooit gelezen wat David deed, toen hij gebrek had en hij en zijn metgezellen honger kregen? Hoe hij onder de hogepriester Abjatar het huis van God binnenging en van de toonbroden at, die alleen de priesters mogen eten, en hoe hij er ook van gaf aan zijn metgezellen?” En Hij voegde er aan toe: “De sabbat is gemaakt om de mens, maar niet de mens om de sabbat. De Mensenzoon is dus Heer, ook van de sabbat.”

Woensdag 22 januari H. Vincentius, diaken en martelaar

Eerste lezing (1 Sam, 17, 32-33.37.40-51)

In die dagen, werd David bij Saul gebracht, en hij zei: “Laat niemand de moed verliezen vanwege die Filistijn; uw dienaar zal met hem gaan vechten. Saul zei tot David: “Jij kunt toch niet met die Filistijn gaan vechten! Je bent nog maar een knaap en hij is een vechtersbaas, vanaf zijn jonge jaren.” Maar David zei: “De Heer, die mij gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren, Hij zal mij ook redden uit de handen van die Filistijn.” Daarop zei Saul tot David: “Ga dan, en moge de Heer met je zijn.” David nam zijn stok in de hand, zocht in de beek vijf gladde stenen uit, deed ze in zijn herderstas, de tas voor de slingerstenen, en ging met zijn slinger in de hand op de Filistijn af. Daar kwam de Filistijn aan, voorafgegaan door zijn schildknaap; steeds dichter naderde hij David. Maar toen hij David in het oog had gekregen en hem goed had bekeken, begon hij hem te honen, omdat David nog maar een jongen was, rossig en prettig van voorkomen. Hij riep David toe: “Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me af komt?” En hij begon David bij zijn goden te vervloeken: “Kom maar eens hier,” riep hij hem toe, “dan zal ik je vlees te vreten geven aan de vogels in de lucht en aan de dieren op het veld.” Maar David zei tot de Filistijn: “Gij komt op mij af met zwaard en werpspies, maar ik kom op u af met de naam van de Heer van de legermachten, die gij hebt getart. Vandaag zal de Heer u aan mij overleveren; ik zal u neervellen, uw hoofd van uw romp scheiden en vandaag nog de lijken van de Filistijnen te vreten geven aan de vogels in de lucht en de dieren op het veld. Heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft. Heel deze menigte zal weten, dat de Heer geen redding brengt door zwaard of lans. Want de Heer beslist over de strijd en Hij zal u aan ons overleveren.” Toen de Filistijn tot de aanval overging, rende David op de gelederen af, de Filistijn tegemoet. Hij deed een greep in zijn tas, nam er een steen uit, slingerde die naar de Filistijn en trof hem tegen het voorhoofd. De steen drong in het hoofd en de Filistijn viel voorover op de grond. Zo was David met zijn slinger en steen sterker dan de Filistijn; hij trof hem dodelijk zonder een zwaard te gebruiken. Nu rende David op de Filistijn toe; hij ging bij hem staan, trok het zwaard van de Filistijn uit de schede, hieuw hem het hoofd van de romp en doodde hem. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, sloegen ze op de vlucht.

Tussenzang (Ps. 144/143)

Refrein: Verheerlijken wil ik de Heer, mijn rots!
Verheerlijken wil ik de Heer, mijn rots, Hij maakte mijn armen sterk in de strijd, mijn handen bekwaam in het vechten.
Mijn steun en mijn burcht, mijn beschermer en redder, mijn schild en mijn toevlucht, die volken bedwingt.
Dan zing ik voor U een nieuw lied, mijn God, dan speel ik voor U op de lier. Voor U die aan koningen zegepraal schenkt, die David, uw dienaar, gered hebt.”

Vers voor het evangelie (Ps. 145/144, 13cd)

Alleluia. Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij doet. Alleluia.

Evangelie (Mc. 3, 1-6)

In die tijd ging Jezus naar de synagoge waar een man aanwezig was met een verschrompelde hand. De Farizeeën hielden Jezus in het oog om te zien of Hij die man op sabbat zou genezen, met de bedoeling Hem daarvan te beschuldigen. Jezus zei nu tot de man met de verschrompelde hand: “Kom in het midden staan.” Daarop stelde Hij hun de vraag: “Is het niet eerder geoorloofd op sabbat goed te doen dan kwaad, iemand te redden dan te doden?” Maar zij zwegen. Toen liet Hij toornig, maar tegelijkertijd bedroefd om de verstoktheid van hun hart, zijn blik rondgaan en zei tot de man: “Steek uw hand uit.” Hij stak zijn hand uit en deze was weer gezond. De Farizeeën gingen naar buiten en aanstonds smeedden zij met de Herodianen plannen om Jezus uit de weg te ruimen.

Donderdag 23 januari

Eerste lezing (1 Sam. 18, 6-9; 19, 1-7)

Toen David in die dagen terugkeerde van zijn overwinning op de Filistijn, trokken de vrouwen uit alle steden van Israël koning Saul zingend en dansend tegemoet, met tamboerijnen, vreugdeliederen en triangels. De dansende vrouwen hieven een beurtzang aan en zongen: “Bij duizenden sloeg Saul ze neer, maar David bij tienduizenden!” Saul was zeer ontstemd en ergerde zich hevig aan die woorden; hij zei: “Aan David geven zij tienduizenden, aan mij duizenden; alleen het koningschap ontbreekt hem nog maar!” Vanaf dat ogenblik bekeek Saul David met afgunst. Hij deelde zijn zoon Jonatan en al zijn hovelingen mee, dat hij David wilde doden. Daarop liet Jonatan weten aan David, die hij bijzonder genegen was: “Mijn vader Saul wil je doden. Wees morgenochtend op je hoede; zoek een schuilplaats en houd je verborgen. Ik ga dan de stad uit en kom met mijn vader in jouw nabijheid staan. Dan spreek ik met mijn vader over jou en wat ik te horen krijg laat ik je weten.” Jonatan pleitte dus voor David bij zijn vader Saul en zei tot hem: “Laat de koning zich niet vergrijpen aan zijn dienaar David. Hij heeft niets tegen u misdaan. Integendeel, wat hij gedaan heeft is u zeer voordelig geweest. Hij heeft zijn leven op het spel gezet; hij heeft de Filistijnen verslagen en de Heer heeft Israël een grote overwinning geschonken. Gij hebt het gezien en u erover verheugd. Waarom zoudt u zich dan vergrijpen aan onschuldig bloed en David zonder enige reden doden?” Saul luisterde naar Jonatan en zwoer: “Zowaar de Heer leeft, David wordt niet gedood!” Toen riep Jonatan David en vertelde hem alles wat er gezegd was. Hij bracht David bij Saul en David diende Saul opnieuw zoals voorheen.

Tussenzang (Ps. 56/55)

Refrein: Op de Heer vertrouw ik zonder vrees.
Wees genadig, God, nu mensen mij vertrappen, steeds bestoken en benadelen zij mij. Mijn bestrijders kwellen mij voortdurend, vallen op mij aan met man en macht.
Heel mijn zwerversleven kent Gij, al mijn tranen hebt Gij opgevangen in uw kruik. Maar mijn vijand wijkt als ik U aanroep, ja, ik weet het, God verlaat mij niet!
Op de Heer en zijn belofte, op de Heer vertrouw ik zonder vrees; hoe zou dan een mens mij deren?
Wat ik U beloofd heb, God, zal ik volbrengen, U breng ik het offer van mijn lof.
Want door U ben ik de dood ontkomen, Gij behoedt mijn voeten voor de val. Daardoor kan ik voortgaan voor Gods Aanschijn in het licht dat alle levenden verlicht.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 27)

Alleluia. Leid mij op de weg van uw bevelen, Heer, dan zal ik uw daden indachtig zijn. Alleluia.

Evangelie (Mc. 3, 7-12)

In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen weg in de richting van het meer, maar een grote volksmenigte uit Galilea ging Hem achterna. Er kwamen ook vele mensen uit Judea, Jeruzalem, Iduméa, uit het Overjordaanse en uit de streek rond Tyrus en Sidon tot Hem, omdat ze hoorden wat Hij allemaal deed. Hij droeg zijn leerlingen op te zorgen dat er een bootje voor Hem bij de hand was, als voorzorg tegen het opdringen van de menigte. Want Hij had er velen genezen, met het gevolg dat allen, die aan kwalen leden op Hem aandrongen om Hem aan te raken. Zelfs de onreine geesten vielen, als zij Hem zagen, voor Hem neer en schreeuwden: “Gij zijt de Zoon van God.” Maar Hij verbood hun nadrukkelijk Hem bekend te maken.

Vrijdag 24 januari H. Franciscus van Sales

Eerste lezing (1 Sam. 24, 3-21)

In die dagen koos Saul drieduizend uitgelezen manschappen uit heel Israël en hij ging op zoek naar David en zijn mannen, ten oosten van de Steenbokrotsen. Op zijn weg kwam hij bij de schaapskooien. Daar is een spelonk en Saul ging die binnen om zich af te zonderen. Maar achter in die spelonk zaten David en zijn mannen! De mannen zeiden tot David: “Dit is het ogenblik dat de Heer bedoelde toen Hij u zei: Ik lever uw vijand aan u over. Doe met hem wat gij wilt.” Toen stond David op en zonder dat Saul iets merkte sneed hij een slip van diens mantel af. Zijn hart bonsde, omdat hij de slip van Sauls mantel had afgesneden. Daarop zei hij tot zijn mannen: “De Heer beware mij ervoor, dat ik mij zou vergrijpen aan mijn heer, de gezalfde van God, dat ik de hand zou slaan aan hem, die de gezalfde van de Heer is.” Met deze woorden hield David zijn mannen in bedwang en liet niet toe dat zij zich op Saul wierpen. Intussen was Saul opgestaan; hij verliet de spelonk om zijn weg te vervolgen. Toen ging ook David de spelonk uit en riep Saul na: “Mijn heer en koning !” Saul keek om en David boog zich neer tot op de grond om hem zijn hulde te betuigen. Hij zei tot Saul: “Waarom luistert u toch naar de praatjes van de mensen als zou David uw ongeluk willen? U ziet nu met uw eigen ogen dat de Heer u in de spelonk aan mij had overgeleverd. Ze wilden u doden, maar ik heb u gespaard en gezegd: Ik vergrijp mij niet aan mijn heer, want hij is de gezalfde van God. Kijk, mijn vader, kijk naar de slip van uw mantel, die ik in mijn hand heb. Dat ik de slip van uw mantel heb kunnen afsnijden en u niet heb gedood moet voor u toch een duidelijk bewijs zijn, dat ik geen boze of opstandige bedoelingen heb. Ik heb niets tegen u misdaan en toch hebt u het op mijn leven gemunt. De Heer moge oordelen, wie van ons beiden in zijn recht staat, en de Heer moge mij wreken op u ik zal niet de hand aan u slaan. Het oude spreekwoord zegt: Van boosheid gaat boosheid uit. Ik zal niet de hand aan u slaan. Tegen wie trekt de koning van Israël eigenlijk uit? Achter wie zit u eigenlijk aan? Het gaat toch maar om een dode hond, om een vlo! De Heer zal rechter zijn en oordelen, wie van ons beiden in zijn recht staat; Hij moge toezien, mijn zaak verdedigen en mij recht verschaffen tegen u.” Toen David dit gezegd had, riep Saul: “Is dat jouw stem, mijn zoon David?” En Saul begon luid te schreien. En hij zei tot David: “Gij zijt rechtschapen, ik niet, want terwijl ik u kwaad doe, behandelt gij me goed. Vandaag hebt gij getoond, dat ge het goed met mij voorhebt. De Heer had mij aan u overgeleverd en toch hebt ge me niet gedood. Wie laat ooit zijn vijand ongedeerd heengaan, als hij hem in handen krijgt? De Heer zal u belonen om hetgeen ge vandaag voor mij gedaan hebt. Nu weet ik dat gij koning wordt en dat de koninklijke macht over Israël in uw handen zal blijven.”

Tussenzang (Ps. 57/56)

Refrein: Wees mij genadig, God, wees mij genadig.
Wees mij genadig, God, wees mij genadig, bij U zoek ik mijn heil. Ik houd mij schuil onder uw vleugels totdat het onheil wijkt.
Ik roep tot God, de Allerhoogste, tot God, die voor mij zorgt; dat Hij mij redding zendt vanuit de hemel en mijn vervolgers smadelijk verjaagt.
Vertoon U in den hoge, God, in majesteit, uw glorie strale over heel de aarde. Omdat uw medelijden wijd is als de hemel, uw troon tot aan de wolken reikt.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 18)

Alleluia. Ontsluit mijn ogen om te aanschouwen, Heer, de heerlijkheid van uw wet. Alleluia.

Evangelie (Mc. 3, 13-19)

In die tijd ging Jezus de berg op en riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken, met de macht de duivels uit te drijven. Hij wees dus deze twaalf aan; Simon, die Hij de naam Petrus gaf; verder Jakobus, de zoon van Zebedeüs en Johannes, de broer van Jakobus, aan wie Hij de naam Boanérges gaf, wat betekent: zonen van de donder; vervolgens Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon de Ijveraar en Judas Iskariot, die Hem overgeleverd heeft.

Zaterdag 25 januari Bekering van de Heilige apostel Paulus

Eerste lezing (Hand. 22, 3-16)

In die dagen zei Paulus tot het volk: “Ik ben een jood, geboren te Tarsus in Cilicië, maar hier in deze stad grootgebracht en aan de voeten van Gamaliël opgevoed volgens de strenge opvattingen van de voorvaderlijke Wet. Ik was een ijveraar voor God zoals gij allen heden zijt en ik heb deze Weg vervolgd ten dode toe, mannen en vrouwen in boeien geslagen en in de gevangenis geworpen, zoals trouwens de hogepriester en de hele raad der oudsten van mij kunnen getuigen. Met brieven van hen trok ik naar de broeders in Damascus om ook de mensen daar geboeid naar Jeruzalem te voeren en te laten bestraffen. Maar onderweg, toen ik al dicht bij Damascus was, omstraalde mij rond het middaguur plotseling een fel licht uit de hemel. Ik viel ter aarde en ik hoorde een stem tot mij zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? Ik antwoordde: Wie zijt Gij, Heer? Hij hernam: Ik ben Jezus van Nazaret, die gij vervolgt. Mijn metgezellen zagen wel het licht, maar hoorden niet de stem van Hem die mij toesprak. Ik zei: Wat moet ik doen, Heer? En de Heer weer tot mij: Sta op en vervolg uw reis naar Damascus, daar zal men u alles zeggen wat gij te doen hebt. Omdat ik echter niet zien kon tengevolge van de schittering van het licht, werd ik door mijn gezellen bij de hand geleid en zo kwam ik in Damascus aan. Een zekere Ananias, een wetgetrouw man die om zijn goede naam en faam bekend staat bij alle joodse ingezetenen, kwam mij bezoeken, ging vóór mij staan en sprak: Saul, broeder, word weer ziende! Op hetzelfde ogenblik zag ik hem staan. Toen zei hij: De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om zijn wil te leren kennen, de Rechtvaardige te zien en een stem uit diens mond te horen, omdat gij voor Hem bij alle mensen zult moeten getuigen van wat ge gezien en gehoord hebt. Wat aarzelt gij dan nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn Naam.”

Of:

Eerste lezing (Hand. 9, 1-22)

In die dagen ging Saulus, wiens ziedende woede nog steeds de leerlingen van de Heer met de dood bedreigde, naar de hogepriester aan wie hij brieven vroeg voor de synagogen in Damascus, om er alle aanhangers van de Weg die hij zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen naar Jeruzalem te mogen voeren. Toen hij op zijn tocht Damascus naderde, omstraalde hem plotseling een licht uit de hemel. Hij viel ter aarde en hoorde een stem die hem zei: “Saul, Saul, Waarom vervolgt gij Mij?” Hij sprak: “Wie zijt gij Heer?” Hij antwoordde: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt. Maar sta op en ga de stad in, daar zal iemand u zeggen wat ge doen moet.” Zijn reisgezellen stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. Saulus stond van de grond op, maar hoewel zijn ogen open waren, zag hij niets. Zij namen hem dus bij de hand en brachten hem Damascus binnen. Drie dagen lang kon hij niet zien en at of dronk hij niet. Nu woonde er in Damascus een leerling die Ananias heette en tot hem sprak de Heer in een visioen: “Ananias.” Hij antwoordde: “Hier ben ik, Heer.” De Heer vervolgde: “Begeef u naar de Rechte Straat en vraag in het huis van Judas naar Saulus van Tarsus, hij is juist in gebed.” Deze zag reeds in een visioen een man, Ananias, binnenkomen en hem de handen opleggen opdat hij weer zou zien. Maar Ananias wierp tegen: “Heer, ik heb van velen gehoord hoeveel kwaad die man uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan. Ook hier heeft hij van de hogepriesters volmacht om allen, die uw Naam aanroepen, in boeien te slaan.” De Heer beval hem: “Ga, want die man is mijn uitverkoren werktuig om mijn Naam uit te dragen onder heidenen en koningen en onder de zonen van Israël. Ik zal hem laten zien hoeveel hij om mijn Naam moet lijden.” Toen begaf Ananias zich naar het huis, trad binnen en legde hem de handen op met de woorden: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus die u op de weg hierheen verschenen is, opdat ge weer zien moogt en vervuld moogt worden van de heilige Geest.” Op hetzelfde ogenblik vielen hem als het ware de schellen van de ogen. Hij zag weer en terstond liet hij zich dopen. Hij nam voedsel tot zich en kwam weer op krachten. Enige tijd bleef hij bij de leerlingen in Damascus. Terstond begon hij in de synagoge Jezus te prediken en zei: “Deze is de Zoon Gods.” Alle toehoorders stonden verbaasd en zeiden: “Is dat niet de man, die in Jeruzalem de belijders van deze Naam uitroeide, en is hij niet hier gekomen om hen geboeid naar de hogepriesters te voeren?” Maar Saulus werd met steeds groter kracht bezield en bracht de joden die in Damascus woonden in verwarring door te bewijzen: Deze is de Messias.

Tussenzang (Ps. 117/116)

Refrein: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. (Mc. 16, 15)
Looft nu de Heer, alle naties der aarde, huldigt de Heer, alle volken rondom.
Omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft; de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.

Vers voor het evangelie (Joh. 15, 16)

Alleluia. Ik heb u uitgekozen en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Alleluia.

Evangelie (Mc. 16, 15-18)

In die tijd verscheen Jezus aan de elf en zei: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen, zelfs als ze dodelijk vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze aan zieken de handen opleggen zullen dezen genezen zijn.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus Sancta Maria, Mater Dei.
Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi sectundum verbum tuum

Ave Maria . . .

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria . . .

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix,
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus
Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur Per Christum Dominum nostrum. Amen

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot.
Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria . . .

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria . . .

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God,
℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden

Laat ons bidden

Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis Door Christus, onze Heer. Amen.