Dagelijks Brood: Lezingen van de h. mis: 34e week door het jaar 25 – 30 nov 2019

olv-ter-nood-heiloo-heilige-andreas-kruisiging

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 25 t/m 30 nov 2019

34e week van door het jaar

U kunt deze week downloaden via deze link

Maandag 25 november – H. Catharina van Alexandrië, maagd en martelares

Eerste lezing (Dan. 1, 1-6.8-20)

In het derde jaar van de regering van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en sloeg het beleg om de stad. De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan de koning van Babel uit, en ook een deel van het tempelvaatwerk, dat Nebukadnessar plaatste in de schatkamer van de tempel van zijn god. Aan Aspenaz, zijn hofmaarschalk, gaf de koning bevel uit de Israëlieten enkele jongemannen te kiezen, die van koninklijken bloede waren of van voorname afkomst, zonder enig lichaamsgebrek, welgevormd, veelzijdig ontwikkeld, met uitgebreide kennis en een scherp verstand, geschikt om dienst te doen in het paleis van de koning. Hij moest hen de taal en het schrift van de Chaldeeën leren. De koning bepaalde dat hun dagelijks menu moest bestaan uit de gerechten van de koninklijke tafel en de wijn, die hij zelf dronk. De opleiding zou drie jaar duren; daarna zouden zij bij de koning in dienst treden. Tot deze jongemannen behoorden ook Daniël, Chananja, Misaël en Azarja, allen uit Juda. Daniël echter nam zich voor, zich niet te verontreinigen aan de gerechten van de koninklijke tafel en aan de wijn, die de koning schonk. Daarom vroeg hij de hofmaarschalk om voedsel waaraan hij zich niet verontreinigen zou. En God stemde de hofmaarschalk welwillend en goedgunstig jegens Daniël De hofmaarschalk zei tot Daniël: “Ik vrees dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank bepaald heeft, zal vinden dat u er niet zo goed uitziet als de andere jongemannen van uw leeftijd en dan krijg ik door uw schuld moeilijkheden met de koning.” Daarop wendde Daniël zich tot de kamerdienaar aan wiens zorgen de hofmaarschalk Daniël, Chananja, Misaël en Azarja had toevertrouwd, met het verzoek: “Probeer het eens met uw dienaren en geef ons tien dagen lang alleen groenten te eten en water te drinken; vergelijk daarna ons uiterlijk met dat van de jongemannen, die de gerechten van de koninklijke tafel eten en handel dan met uw dienaren naar uw bevindingen.” De kamerdienaar stemde met het voorstel in en gedurende tien dagen gaf hij hun bij wijze van proef de gevraagde kost. Toen de tien dagen voorbij waren, zagen zij er gezonder en welvarender uit dan al de andere jongemannen, die de gerechten van de koninklijke tafel hadden gegeten. Voortaan nam de kamerdienaar de spijzen en de wijn, die voor hen bestemd waren weg en gaf hun groenten. Aan deze vier jongemannen schonk God wetenschap, kennis van heel de literatuur en wijsheid; aan Daniël gaf hij inzicht in visioenen en dromen. Toen de tijd verstreken was, die koning Nebukadnessar had vastgesteld en ze voor hem moesten verschijnen, stelde de hofmaarschalk hen aan de koning voor. Tijdens het onderhoud dat de koning met hen had, bleek niemand zich te kunnen meten met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Zo traden zij in dienst van de koning. En telkens als de koning hen raadpleegde, kon hij vaststellen dat hun wijsheid en inzicht tienmaal groter was dan die van welke wichelaar of bezweerder ook in heel zijn rijk.

Tussenzang (Dan. 3)

U komt de lof toe in alle eeuwen
Geprezen zijt Gij, Heer, God onzer vaderen, U komt de lof toe in alle eeuwen. Geprezen uw heilige roemrijke Naam, U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij in het huis van uw glorie, U komt de lof toe in alle eeuwen. Geprezen zijt Gij op de troon van uw koninkrijk, U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij, die de diepten doorschouwt, tronend op kerubs, in alle eeuwen. Geprezen zijt Gij in de koepel des hemels, U komt de lof toe in alle eeuwen.

Vers voor het evangelie (Mt. 24, 42a.44)

Alleluia. Weest waakzaam, want de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht. Alleluia.

Evangelie (Lc. 21, 1-4)

In die tijd gebeurde het dat Jezus opkeek en zag hoe de rijken hun gaven in de offerkist wierpen, maar Hij zag ook een behoeftige weduwe, die er twee penningen inwierp. En Hij sprak: “Waarlijk, Ik zeg u: die arme weduwe heeft er het meeste van allen ingeworpen. Die mensen hebben allen iets van hun overvloed bij de gaven voor God geworpen, maar zij offerde van haar armoe alles waar ze van leven moest.”

Dinsdag 26 november – Jan Berchmans, kloosterling

Eerste lezing (Dan. 2, 31-45)

In die dagen sprak Daniël tot koning Nebukadnessar: “Koning, in het visioen dat u gehad hebt, hebt u een zeer groot en helder glanzend beeld voor u zien staan, met een schrikwekkend uiterlijk. Het hoofd van dat beeld was van zuiver goud, zijn borst en armen van zilver, zijn buik en lende van brons, zijn benen van ijzer, zijn voeten waren gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van aardewerk. Terwijl u toekeek, werd een steen losgekapt, zonder dat er een hand aan te pas kwam; die steen raakte het beeld en verbrijzelde de voeten van ijzer en aardewerk. Tegelijkertijd vergruizelden toen het ijzer, brons, zilver en goud en werden door de wind meegevoerd als het kaf, wanneer men het koren aan het dorsen is. Van het beeld bleef niets over, maar de steen, die het getroffen had, werd een grote berg, die heel de aarde vulde. Dat was uw droom. Nu zullen wij u zeggen wat hij betekent. Koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, de macht en de kracht en de majesteit heeft geschonken, overal waar mensen wonen, aan wie Hij de dieren van het veld en de vogels aan de hemel in handen gegeven heeft en die Hij over hen allen deed heersen, u zijt het hoofd van goud. Maar na u zal er een ander rijk komen, dat geringer is dan het uwe, daarna een derde rijk van brons, dat over de hele aarde zal heersen, en tenslotte komt er een vierde rijk, hard als ijzer. Juist als ijzer dat alles kan vermorzelen en tot gruis maken, zal dat rijk de voorgaande rijken verpletteren en verbrijzelen. Dat de voeten en de tenen, zoals u gezien hebt, gedeeltelijk van ijzer waren, betekent dat het een verdeeld rijk zal zijn. Maar toch zal het de vastheid van ijzer hebben, want, zoals u gezien hebt, was het ijzer met het aardewerk uit modder verbonden. Dat de tenen van de voeten gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van aardewerk waren, betekent dat het rijk enerzijds hard, maar anderzijds broos zal zijn. En dat, zoals u gezien hebt, het ijzer met aardewerk uit modder verbonden was, betekent dat men zal trachten de delen van het rijk door huwelijken te verbinden. Maar die delen zullen met elkaar geen eenheid gaan vormen, evenmin als ijzer met aardewerk dat doet. Maar in de tijd van die koningen zal de God des hemels een rijk stichten dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan en niet aan een ander volk zal uitgeleverd worden. Het zal al die rijken verpletteren en er een eind aan maken, maar zelf zal het in eeuwigheid blijven bestaan. U hebt immers gezien hoe er uit het gebergte, zonder dat er een hand aan te pas kwam, een steen losgekapt werd, die het ijzer, het brons, het aardewerk, het zilver en goud vergruizelde. De grote God heeft aan de koning geopenbaard wat er in de toekomst zal gebeuren. De droom is waar en de uitleg betrouwbaar.”

Tussenzang (Dan. 3)

Looft de Heer, prijst en verheft Hem eeuwig.
Looft de Heer, alle schepselen Gods, prijst en verheft Hem eeuwig. Looft de Heer, alle boden des Heren, hemelse machten, prijst Hem.
Looft Hem, wateren boven de hemel, heel zijn legermacht, prijst Hem.

Vers voor het evangelie (Lc. 21, 28)

Alleluia. Richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij. Alleluia.

Evangelie (Lc. 21, 5-11)

In die tijd, toen sommigen opmerkten hoe de tempel daar prijkte met zijn fraaie stenen en wijgeschenken, zei Jezus: “Wat ge daar ziet: er zal een tijd komen, dat er geen steen op de andere gelaten zal worden: alles zal verwoest worden.” De leerlingen vroegen Hem nu: “Meester, wanneer zal dat dan gebeuren?” Maar Hij zei: “Weest op uw hoede, dat gij niet in dwaling gebracht wordt. Want velen zullen optreden in mijn Naam en zij zullen zeggen: Ik ben het, en: Het ogenblik is nabij. Loopt niet achter hen aan. En wanneer gij hoort van oorlogen en onlusten, laat u dan niet uit het veld slaan. Dat alles moet wel eerst gebeuren, maar het einde volgt niet terstond.” Toen sprak Hij tot hen: “Er zal strijd zijn van volk tegen volk en van koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen hevige aardbevingen zijn, en hongersnood en pest, nu hier dan daar, schrikwekkende dingen en aan de hemel geweldige tekenen.”

Woensdag 27 november

Eerste lezing (Dan. 5, 1-6.13-14.16-17.23-28)

In die tijd richtte koning Belsassar een groot feestmaal aan voor duizend van zijn rijksgroten. Hij dronk in tegenwoordigheid van de duizend gasten wijn en onder invloed van de wijn gaf hij bevel de gouden en zilveren vaten te halen, die zijn vader Nebukadnessar uit de tempel van Jeruzalem had weggenomen. Belsassar wilde met zijn rijksgroten, zijn vrouwen en bijvrouwen uit dat vaatwerk drinken. Men bracht dus de gouden en zilveren vaten, die uit de tempel van Jeruzalem waren weggehaald, en de koning, zijn rijksgroten, zijn vrouwen en bijvrouwen, dronken eruit. En bij het drinken van de wijn loofden ze de goden van goud en zilver, van brons, ijzer, hout en steen. Terwijl ze dat deden, verschenen er vingers van een menselijke hand en die schreven iets op de gepleisterde muur van het koninklijk paleis, juist tegenover de luchter. De koning zag de schrijvende hand; hij verschoot van kleur en raakte in verwarring, zijn heupgewrichten verslapten en zijn knieën stieten tegen elkaar. Toen werd Daniël voor de koning geleid en de koning zei tot hem: “Zijt gij Daniël, een van de ballingen van Juda, die de koning, mijn vader, uit Juda heeft weggevoerd? Ik heb van u gehoord, dat de geest der goden in u is en dat gij begaafd zijt met inzicht, verstand en buitengewone wijsheid. Men heeft mij van u verteld, dat gij dromen kunt verklaren en knopen ontwarren. Welnu, als ge het schrift kunt lezen en het mij verklaren, zult ge met purper worden bekleed, de gouden keten om uw hals dragen en als derde heersen in het koninkrijk.” Daarop antwoordde Daniël aan de koning: “Houd uw gaven en geef uw geschenken aan een ander. Het schrift zal ik evenwel voor de koning lezen en hem er de verklaring van geven. Boven de Heer van de hemel hebt u zich willen verheffen; u hebt het vaatwerk van zijn tempel laten halen en u, uw rijksgroten, uw vrouwen en bijvrouwen hebben er wijn uit gedronken; goden van zilver en goud, van brons, ijzer, hout en steen, die niet zien, niet horen en niets weten, hebt u geëerd, terwijl u de God in wiens hand uw adem ligt en heel uw leven, niet hebt geprezen. Daarom heeft Hij die hand dit schrift laten schrijven. En dit staat er geschreven: Mene, mene, tekel ufarsin. De verklaring ervan luidt mene: geteld heeft God uw regeringsjaren en er een eind aan gemaakt; tekel: gewogen zijt u op de weegschaal en te licht bevonden; peres: verdeeld is uw koninkrijk en aan de Meden en Perzen gegeven.”

Tussenzang (Dan. 3)

Looft de Heer, prijst en verheft Hem eeuwig.
Looft de Heer, klaarlichte zon en maan, heldere sterren, prijst Hem. Looft Hem, regen en dauw, alle stormwinden, prijst Hem.
Looft Hem, vuur en hitte, koude en vorst, prijst de Heer.

Vers voor het evangelie (Lc. 21, 36)

Alleluia. Weest te allen tijde waakzaam en bidt en dat wij stand mogen houden voor het aangezicht van de Mensenzoon. Alleluia.

Evangelie (Lc. 21, 12-19)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Zij zullen u vastgrijpen en vervolgen; zij zullen u overleveren aan de synagogen en gevangen zetten, u voor koningen en stadhouders voeren omwille van mijn Naam. Het zal voor u uitlopen op het geven van getuigenis. Welnu, prent het u in, dat gij dan uw verdediging niet moet voorbereiden. Want Ik zal u een taal en een wijsheid geven, die geen van uw tegenstanders zal kunnen weerstaan of weerspreken. Ge zult zelfs door ouders en broers, door bloedverwanten en vrienden overgeleverd worden en sommigen van u zullen ze ter dood doen brengen. Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam: geen haar van uw hoofd zal verloren gaan. Door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen.”

Donderdag 28 november

Eerste lezing (Dan. 6, 12-28)

In die dagen deden mannen van koning Darius een inval in het huis van Daniël, waar zij hem aantroffen, terwijl hij smeekbeden richtte tot zijn God. Ze begaven zich daarop naar de koning en brachten hem het koninklijk verbod in herinnering met de woorden: “Hebt u geen verbod uitgevaardigd, dat alwie binnen dertig dagen een bede richt tot welke god of mens ook buiten u, koning, in de leeuwenkuil geworpen wordt?” De koning antwoordde: “Dat staat vast als een wet van Meden en Perzen, die onherroepelijk is.” Toen zeiden ze tot de koning: “Daniël, een van de ballingen uit Juda, stoort zich niet aan u, noch aan het verbod, dat u hebt uitgevaardigd, maar driemaal per dag verricht hij zijn gebed.” Die beschuldiging beviel de koning helemaal niet en hij zon op middelen om Daniël te redden. Tot zonsondergang deed hij pogingen daartoe, maar die mannen zetten de koning onder druk en zeiden: “Denk eraan, koning, het is voor Meden en Perzen een wet, dat er niet kan worden getornd aan een verbod of besluit, door de koning uitgevaardigd.” Daarop gaf de koning bevel om Daniël te halen. Toen Daniël in de leeuwenkuil geworpen werd, zei de koning tot hem: “Moge uw God, door u zo trouw vereerd, u redden!” Daarna nam men een steen en legde die op de opening van de kuil. De koning verzegelde hem met zijn eigen zegel, en met die van zijn rijksgroten, om elke ingreep van buitenaf uit te sluiten. De koning ging naar zijn paleis, bracht de nacht in vasten door en liet geen vrouwen komen; van slapen was geen sprake. Bij het krieken van de morgen, toen het licht begon te worden, stond de koning op en begaf zich haastig naar de leeuwenkuil. Bij de kuil gekomen begon hij op klagende toon tot Daniël te roepen. Hij zei: “Daniël, dienaar van de levende God, heeft uw God, door u zo trouw vereerd, u van de leeuwen kunnen redden?” Daarop antwoordde Daniël: “Koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft zijn engel gezonden om de leeuwen te muilbanden. Ze hebben mij geen letsel toegebracht, daar ik in Gods ogen onschuldig ben. Maar ook tegen u, koning, heb ik niets misdreven.” Uiterst verheugd gaf de koning bevel Daniël uit de kuil te trekken. Daarop werd Daniël uit de kuil getrokken. Hij had geen letsel opgelopen, omdat hij op zijn God vertrouwd had. Nu gaf de koning bevel om de mannen, die Daniël beschuldigd hadden te halen en ze met hun kinderen en vrouwen in de leeuwenkuil te werpen. Ze hadden de bodem van de kuil nog niet bereikt, of de leeuwen hadden hen reeds te pakken en verbrijzelden hun beenderen. Daarna schreef koning Darius aan alle volken, naties en talen die op aarde wonen: “Veel heil zij u toegewenst! Door mij wordt hiermee bepaald, dat men in alle delen van mijn koninkrijk de God van Daniël moet eerbiedigen en vrezen, want Hij is de levende God, die blijft in eeuwigheid. Zijn koningschap is onvergankelijk en zijn heerschappij duurt tot het einde. Hij redt en bevrijdt en Hij verricht wondertekenen in de hemel en op aarde; Hij heeft Daniël gered uit de klauwen van de leeuwen.”

Tussenzang (Dan. 3)

Looft de Heer, prijst en verheft Hem eeuwig.
Looft Hem, nevels en buien, hagel en ijs, prijst de Heer. Looft Hem, ijzel en sneeuw, nachten en dagen, prijst Hem.
Looft Hem, licht en donker, bliksem en wolken, prijst Hem. Looft de Heer, heel de aarde, prijst en verheft Hem eeuwig.

Vers voor het evangelie (Apok. 2, 10c)

Alleluia. Wees getrouw tot de dood, zegt de Heer, en Ik zal u de kroon des levens geven. Alleluia.

Evangelie (Lc. 21, 20-28)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Wanneer gij Jeruzalem door legers omsingeld ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabij is. Laten dan de mensen in Judea naar de bergen vluchten; die in de stad zijn eruit trekken en die op het land vertoeven de stad niet binnengaan: dagen van wraak zijn het waarop alles wat geschreven staat vervuld wordt. Wee de zwangeren en zogenden in die dagen. Want er zal grote nood komen over het land en strafgericht over dit volk. Sommigen zullen vallen door het verslindende zwaard, anderen als gevangenen onder alle volkeren worden verstrooid. Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijd van de heidenen vervuld is. Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren en op de aarde zullen volkeren in angst verkeren, radeloos door het gebulder van de onstuimige zee. De mensen zullen het besterven van schrik, in spanning om wat de wereld gaat overkomen, want de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken. Dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op een wolk, met macht en grote heerlijkheid. Wanneer zich dit alles begint te voltrekken, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij.”

Vrijdag 29 november

Eerste lezing (Dan. 7, 2-14)

In die dagen sprak Daniël: “In mijn nachtelijk visioen zag ik, dat de vier winden des hemels de grote zee in beroering brachten en vier grote dieren er uit opstegen. Het eerste geleek op een leeuw, maar had arendsvleugels. Ik zag dat zijn vleugels werden uitgerukt, waarna het van de aarde werd opgericht en als een mens op twee voeten gezet en een mensenhart kreeg. Toen kwam een ander dier, het tweede, dat op een beer geleek; het richtte zich aan een zijde op en hield tussen de tanden in zijn muil drie ribben. Men zei tegen het dier: Op! Vreet veel vlees! Vervolgens zag ik nog een ander dier, dat geleek op een luipaard; het had vier vogelvleugels op zijn rug en het had vier koppen. Heerschappij werd het gegeven. Tenslotte zag ik in mijn nachtelijk visioen een vierde dier; het was schrikwekkend, vreesaanjagend en geweldig sterk; het had grote ijzeren tanden, waarmee het vrat en vermaalde, en wat het overliet vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van alle overige dieren en het had tien horens. Terwijl ik naar die horens keek, zag ik hoe tussen die horens er een elfde, een kleine horen, opschoot en hoe er drie werden uitgerukt om voor de kleine hoorn plaats te maken. Die horen had mensenogen en een mond vol grootspraak. En terwijl ik bleef toekijken, zag ik dat er tronen werden geplaatst en een Hoogbejaarde zich neerzette; zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vlammen, de wielen ervan uit laaiend vuur. Een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem uit. Duizend maal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden vóór Hem. Het gerechtshof zette zich neer en de boeken werden geopend. Toen zag ik dat het vierde beest vanwege de grootspraak van de horen gedood werd, en zijn kadaver aan het vuur werd prijsgegeven en zo vernietigd werd. Ook de overige dieren werden beroofd van hun macht, maar ze werden voor een korte tijd in leven gelaten. In mijn nachtelijk visioen zag ik toen met de wolken des hemels iemand aankomen, die op een Mensenzoon geleek. Hij ging naar de Hoogbejaarde en werd voor Hem geleid. Toen werd Hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; alle volken, stammen en talen brachten Hem hun hulde. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit te gronde.”

Tussenzang (Dan. 3)

Refrein: Looft de Heer, prijst en verheft Hem eeuwig.
Looft Hem, bergen en heuvels, al wat daar groeit, prijst de Heer. Looft de Heer, alle bronnen, zeeën en stromen, prijst Hem.
Looft de Heer, al wat leeft in het water, vogels des hemels, prijst Hem. Looft Hem, wilde en tamme dieren, prijst en verheft Hem eeuwig.

Vers voor het evangelie (Joh. 14, 5)

Alleluia. Ik ben de weg, de waarheid en het leven, zegt de Heer; niemand komt tot de Vader, tenzij door Mij. Alleluia.

Evangelie (Lc. 21, 29-33)

In die tijd maakte Jezus een vergelijking en zei tot zijn leerlingen: “Kijk naar de vijgenboom en naar alle andere bomen: zodra ze uitlopen, weet ge vanzelf, als ge dat ziet, dat de zomer in aantocht is. Zo ook, wanneer ge al deze dingen ziet, weet dan dat het Rijk Gods nabij is. Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal niet voorbijgaan vóór dit alles geschied is. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.

Zaterdag 30 november – H. Andreas, apostel

Eerste lezing (Rom. 10, 9-18)

Broeders en zusters, als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en als uw hart gelooft dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden. Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid en de belijdenis van uw mond het heil. Zo zegt het de Schrift: “Niemand die in Hem gelooft zal worden teleurgesteld.” Er bestaat geen verschil tussen jood en heiden. Zij hebben allen dezelfde Heer, rijk aan gaven voor allen die Hem aanroepen. Want al wie de Naam des Heren aanroept, zal gered worden. Maar hoe kan men Hem aanroepen zonder in Hem te geloven? Hoe in Hem geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen als niemand Hem verkondigt? En hoe zullen zij Hem verkondigen als zij niet zijn gezonden? Gelijk er geschreven staat: “Hoe lieflijk zijn de voeten van hen, die het goede nieuws brengen.” Maar niet allen hebben aan het goede nieuws gehoor gegeven. Jesaja zegt het reeds: “Heer, wie heeft geloof geschonken aan onze prediking?” Zo ontstaat dan het geloof door de prediking en de prediking geschiedt in opdracht van Christus. Maar, zo vraag ik, hebben zij haar misschien niet gehoord? Toch wel: “Hun geluid heeft zich over de gehele aarde verspreid en hun woorden weerklonken tot aan de uiteinden der wereld.”

Tussenzang (Ps. 19/18)

Over heel de aarde klinkt hun roep.
De hemel verkondigt Gods heerlijkheid, het uitspansel toont ons het werk van zijn handen. De dag roept het toe aan de volgende dag, de nacht geeft het door aan de nacht.
Geen woord wordt gesproken, geen stem weerklinkt, geen enkel geluid is te horen; toch klinkt over heel de aarde hun roep, hun boodschap dringt door tot de rand van de wereld.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 19)

Alleluia. Komt, volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken. Alleluia.

Evangelie (Mt. 4, 18-22)

Toen Jezus zich eens bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus wordt genoemd en diens broer Andreas. Zij waren bezig het net uit te werpen in het meer; het waren namelijk vissers. Hij sprak tot hen: “Komt, volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken.” Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder zag Hij nog twee broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en diens broer Johannes; met hun vader Zebedeüs waren zij in de boot de netten aan het klaarmaken. Hij riep hen, en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter en volgden Hem.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl