Dagelijks Brood Lezingen van de dag: maandag t/m zaterdag 1 – 6 juli 2019

ongelovige-tomas-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag: maandag t/m zaterdag 1 – 6 juni 2019
13e week van door het jaar

U kunt deze week downloaden via deze link

Maandag 1 juli

Eerste lezing (Gen. 18, 16-33)

Toen de mannen, die Abraham te Mamre bezocht hadden, verder trokken, zagen zij in de diepte Sodom liggen. Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen. De Heer dacht: “Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben? Want Abraham wordt zeker een groot en machtig volk, en door hem zullen alle volken van de aarde zegen ontvangen. Ik heb hem immers uitverkoren om aan zijn zonen en zijn nageslacht te leren, dat zij zich door een rechtschapen en deugdzaam leven aan de weg van de Heer moeten houden, dan kan de Heer zijn plan met Abraham verwerkelijken.” Daarom zei de Heer: “Luid stijgt de roep om wraak uit Sodom en Gomorra op! Uitermate zwaar is hun zonde! Ik ga naar beneden om te zien, of hun daden werkelijk overeenstemmen met de roep, die tot Mij is doorgedrongen, Ik wil het weten.” Toen gingen de mannen op weg in de richting van Sodom. De Heer bleef echter nog bij Abraham staan. Abraham trad op Hem toe en zei: “Wilt Gij werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad, zult Gij die dan verdelgen? Zult Gij de stad geen vergiffenis schenken omwille van de vijftig rechtvaardigen, die er wonen? Zoiets kunt Gij toch niet doen, de rechtvaardigen samen met de boosdoeners laten sterven! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners, dat kunt Ge toch niet doen! Zal Hij, die de hele aarde oordeelt, geen recht doen?” En de Heer zei: “Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in de stad vind, zal Ik omwille van hen de hele stad vergiffenis schenken.” Abraham begon weer en zei: “Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof en as ben? Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf, zult Gij dan toch om die vijf de hele stad verwoesten?” En de Heer zei: “Ik zal haar niet verwoesten, als Ik er vijfenveertig vind.” Opnieuw sprak Abraham tot Hem: “Misschien zijn er maar veertig te vinden.” En de Heer zei: “Ik zal het niet doen, omwille van die veertig.” Nu zei Abraham: “Laat mijn Heer niet kwaad worden, als ik nog eens aandring, misschien zijn er maar dertig te vinden.” En de Heer zei: “Ik zal het niet doen, als Ik er dertig vind.” Abraham zei opnieuw: “Ik ben wel vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen, maar misschien worden er maar twintig gevonden.” En de Heer zei: “Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die twintig.” Abraham zei: “Laat mijn Heer niet kwaad worden, als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden.” En de Heer zei: “Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien.” Zodra de Heer zijn gesprek met Abraham beëindigd had, ging Hij heen, en Abraham keerde naar zijn woonplaats terug.

Tussenzang (Ps. 103/102)

Refrein: De Heer is barmhartig en welgezind.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen! Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, vergeet zijn weldaden niet!
Hij is het die u uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen. Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met zijn gunst en erbarmen.
De Heer is barmhartig en welgezind, lankmoedig en goedertieren. Hij blijft niet voortdurend verwijten maken, Hij is niet voor eeuwig vertoornd.
Hij handelt met ons niet zoals wij verdienen, vergeldt ons niet onze schuld. Zo wijd als de hemel de aarde omspant, zo alomvattend is zijn erbarmen.

Vers voor het evangelie (1 Tess. 2, 13)

Alleluia. Ontvangt het goddelijk woord der prediking, niet als een woord van mensen, maar als wat het inderdaad is: het woord van God. Alleluia.

Evangelie (Mt. 8, 18-22)

In die tijd, toen Jezus een grote menigte om zich heen zag, gaf Hij bevel om naar de overkant te gaan. Een schriftgeleerde trad op Hem toe en zei: “Meester, ik zal U volgen waar Gij ook heen gaat.” Jezus sprak tot hem: “De vossen hebben hun holen en de vogels uit de lucht hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten.” Een andere van zijn leerlingen zei tot Hem: “Heer, laat mij eerst teruggaan om mijn vader te begraven.” Jezus zei hem: “Volg Mij, laat de doden hun doden begraven.”

Dinsdag 2 juli

Eerste lezing (Gen. 19, 15-29)

In die dagen zetten de engelen Lot tot spoed aan en zeiden: “Vooruit, neem uw vrouw en uw beide dochters mee, anders wordt gij het slachtoffer van de bestraffing van de stad.” Toen Lot nog aarzelde, grepen de mannen hem zelf, zijn vrouw en zijn beide dochters bij de hand, want de Heer wilde hem sparen, en zij brachten hem buiten de stad. En toen zij hen de stad uit gebracht hadden, zei één van hen: “Breng uzelf in veiligheid, want uw leven staat op het spel; kijk niet om, blijf nergens in de buurt staan, maar vlucht de bergen in, anders komt gij om.” Maar Lot zei tot hen: “Dat niet, Heer! Zeker, Gij zijt zeer goed voor uw dienaar geweest en hebt mij een grote weldaad bewezen door mij in leven te laten, maar ik kan onmogelijk naar de bergen vluchten. Daar zou het onheil mij achterhalen en zou ik toch de dood vinden. Kijk, daar ligt een stad niet ver van hier, daar wil ik wel heen vluchten: het is een kleine stad. Laat mij daarheen de wijk nemen, zij is toch maar klein. En dan zal ik het er levend afbrengen.” God sprak tot hem: “Ook hierin zal Ik u terwille zijn, de stad die gij bedoelt, zal Ik niet verwoesten. Vlucht er nu haastig heen, want Ik kan niets doen, zolang gij daar niet aangekomen zijt.” Zo komt het dat die stad Soar heet. Zodra de zon was opgegaan en Lot in Soar was aangekomen, liet God de Heer uit de hemel zwavel en vuur over Sodom en Gomorra neerregenen. Hij verwoestte die steden en de hele streek, met alle bewoners en al wat er groeide. De vrouw van Lot, die achter hem liep, keek om en veranderde in een zoutklomp. Vroeg in de ochtend begaf Abraham zich naar de plaats, waar hij met de Heer gestaan had. Hij keek omlaag naar Sodom en Gomorra en heel de Jordaanstreek, en zag een walm van de aarde opstijgen, als de rook van een smeltoven. Zo hield God bij de verwoesting van de steden van die landstreek rekening met Abrahams wens en liet Hij Lot ontkomen, toen Hij de steden verwoestte waar deze gewoond had.

Tussenzang (Ps. 26/25)

Refrein: Steeds heb ik uw liefde voor ogen, Heer.
Doorzoek mij maar, Heer, en beproef mij, ga na wat er leeft in mijn hart. Steeds heb ik uw liefde voor ogen en richt mijn gedrag naar uw woord.
Verdelg mij dan niet met de zondaars, zoals Gij met moordenaars doet, wier handen bevlekt zijn door onrecht, bezoedeld door omkoperij.
Maar ik ga mijn weg zonder schuld, verlos mij en wees mij genadig. Ik sta met mijn voeten op vaste grond, ik zal U verheerlijken onder de mensen.

Vers voor het evangelie (2 Tess. 2, 14)

Alleluia. God heeft ons geroepen door de verkondiging van het evangelie, opdat wij de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus zouden verwerven. Alleluia.

Evangelie (Mt. 8, 23-27)

Toen Jezus in de boot stapte, volgden zijn leerlingen Hem. Opeens raakte de zee in hevige beroering, zodat de golven over de boot sloegen, Hij echter lag te slapen. Zij gingen naar Hem toe en maakten Hem wakker met de woorden: “Heer, red ons, wij vergaan”. Hij sprak tot hen: “Waarom zijt gij bang, kleingelovigen?” Dan stond Hij op, richtte zich met een dwingend woord tot de winden en de zee, en het water werd volmaakt stil. De mensen stonden verbaasd en zeiden: “Wat voor iemand is dat toch, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzamen?”

Woensdag 3 juli – H. Tomas, apostel

Eerste lezing (Ef. 2, 19-22)

Broeders en zusters, gij zijt geen vreemdelingen en ontheemden meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl de sluitsteen Christus Jezus zelf is, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt. In Hem groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer. In Hem wordt ook gij mee opgebouwd tot een woonstede van God, in de Geest.

Tussenzang (ps. 117/116)

Refrein: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie.
Looft nu de Heer, alle naties der aarde, huldigt de Heer alle volken rondom; omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft; de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.

Vers voor het evangelie (Joh. 20, 29)

Alleluia. Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben. Alleluia.

Evangelie (Joh. 20, 24-29)

Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelde hem: “Wij hebben de Heer gezien.” Maar hij antwoordde: “Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken, en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven.” Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.” Vervolgens zei Hij tot Tomas: “Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig.” Toen riep Tomas uit: “Mijn Heer en mijn God!” Toen zei Jezus tot Hem: “Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”

Donderdag 4 juli – H. Elisabeth van Portugal

Eerste lezing (Gen. 22, 1-19)

In die dagen gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tot hem: “Abraham.” En Abraham antwoordde: “Hier ben ik.” God zei: “Ga met Isaäk, uw enige zoon, die gij liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar op de berg, die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op.” De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel, nam twee knechten en zijn zoon Isaäk met zich mee, en kloofde hout voor het brandoffer. Daarna begaf hij zich op weg naar de plaats, die God hem aangewezen had. Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen. Toen zei Abraham tot zijn knechten: “Blijft hier bij de ezel, ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer terug.” Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaäk het hout voor het brandoffer te dragen, zelf droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen zij samen op weg. Toen zei Isaäk tot zijn vader Abraham: “Vader.” Hij antwoordde: “Ja, mijn zoon.” Isaäk zei: “Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?” Abraham antwoordde: “God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.” En samen gingen zij verder. Toen zij de plaats bereikt hadden, die God hen had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaäk vast en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon de keel af te snijden, riep de engel van de Heer hem van uit de hemel toe: “Abraham, Abraham!” En hij antwoordde: “Hier ben ik.” De engel zei: “Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij God vreest, want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.” Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon. Abraham noemde die plaats ‘God de Heer zal erin voorzien’; vandaar dat men nu nog zegt: Op de berg van de Heer zal erin voorzien worden. Toen riep de engel van de Heer voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham en zei: “Bij Mijzelf heb Ik gezworen – spreekt de Heer – omdat gij dit gedaan hebt en Mij uw eigen zoon niet hebt onthouden, daarom zal Ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen talrijker maken dan de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten. Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde, omdat gij naar Mij hebt geluisterd”. Daarop keerde Abraham naar zijn knechten terug, samen trokken zij naar Berseba. En Abraham bleef in Berseba wonen.

Tussenzang (Ps. 116A/114)

Refrein: Ik mag weer leven onder Gods oog in ‘t land van de levenden. Of: Alleluia.
De Heer heb ik lief, want Hij luistert, Hij hoort mijn smekende stem, Hij heeft mij aandacht geschonken telkens als ik tot Hem riep.
De dood hield mij al in zijn strikken, het net van het schimmenrijk viel op mij neer, ik ging onder zorgen gebukt. Toen riep ik de Naam van de Heer aan: ach, red mij, Heer, van de dood!
De Heer is goed en rechtvaardig, barmhartig is onze God. Eenvoudigen biedt Hij bescherming, Hij heeft mij gered uit de nood.
De Heer ontrukte mijn ziel aan de dood, Hij droogde mijn tranen en steunde mijn voet. Ik mag weer leven onder Gods oog in ‘t land van de levenden.

Vers voor het evangelie (Hebr. 4, 12)

Alleluia. Het woord van God is levend en krachtig, en het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest. Alleluia.

Evangelie (Mt. 9, 1-8)

In die tijd ging Jezus in een boot, stak over en kwam in zijn stad. Men bracht een lamme, die op een bed lag naar Hem toe. Toen Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de lamme: “Heb goede moed, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.” Enkele schriftgeleerden zeiden nu bij zichzelf: “Die man spreekt godslasterlijk.” Maar Jezus kende hun gedachten en zei: “Waarom denkt gij kwaad bij uzelf? Wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op en loop? Welnu, opdat ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven – en nu sprak Hij tot de lamme: – Sta op, neem uw bed en ga naar huis.” En de lamme stond op en ging naar huis. Toen de menigte dit zag, werd zij door ontzag bevangen en zij verheerlijkte God, die zulk een macht gegeven had aan mensen.

Vrijdag 5 juli – H. Antonius Maria Zaccaria, priester

Eerste lezing (Gen. 23, 1-4.19; 24, 1-8.62-67)

Sara bereikte de leeftijd van honderdzevenentwintig jaar. Toen stierf zij in Kirjat-Arba, ook Hebron geheten, in Kanaän. Abraham hield eerst de rouwklacht over Sara en beweende haar. Daarna liet hij zijn afgestorvene alleen en richtte het woord tot de Hethieten. Hij zei: “Ik ben hier maar een vreemdeling, daarom vraag ik u: Geef mij een eigen begraafplaats, waar ik mijn overleden vrouw kan begraven.” Daarop begroef Abraham zijn vrouw Sara in de grot op de akker van Makpela, ten oosten van Mamre of Hebron, in Kanaän. Abraham was oud en hoogbejaard, en de Heer had hem in alles gezegend. Nu zei Abraham tot zijn oudste dienaar, die het toezicht had over heel zijn bezit: “Leg je hand onder mijn heup. Bij de Heer, de God van de hemel en de aarde, moet je mij zweren, dat je voor mijn zoon geen vrouw zult zoeken uit de meisjes van Kanaän waar ik woon, maar dat je zult gaan naar mijn land en mijn familie, om daar een vrouw voor mijn zoon Isaäk te zoeken.” De dienaar zei: “En als er nu eens geen vrouw is, die met mij mee wil gaan naar dit land? Moet ik dan uw zoon terugbrengen naar het land dat u verlaten hebt?” Abraham antwoordde: “Neen, dat niet, je mag mijn zoon daar nooit terugbrengen. De Heer, de God van de hemel, heeft mij uit mijn ouderlijk huis en uit mijn geboorteland laten wegtrekken en mij beloofd, ja gezworen: Aan uw nakomelingen zal ik dit land schenken. Hij zal zijn engel voor je uitzenden, en je zult daar een vrouw voor mijn zoon meekrijgen. Zou er geen vrouw met je mee willen, dan ben je ontslagen van de eed, die ik je laat zweren, maar in geen geval mag je mijn zoon naar dat land terugbrengen.” Na een lange tijd was Isaäk teruggekomen van de bron Lachai-Roï, hij woonde toen in de Negeb. Bij het vallen van de avond ging hij buiten wat afleiding zoeken, toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij ineens kamelen aankomen. Ook Rebekka keek op, en toen zij Isaäk zag, liet zij zich van haar kameel glijden en vroeg aan de dienaar: “Wie is die man daar, die over het veld naar ons toekomt?” De dienaar antwoordde: “Dat is mijn meester.” Toen deed zij haar sluier voor. De dienaar vertelde aan Isaäk alles wat hij gedaan had. Daarop bracht Isaäk Rebekka in zijn tent en nam haar tot vrouw. Isaäk kreeg haar lief en vond troost voor het verlies van zijn moeder.

Tussenzang (Ps. 106/105)

Refrein: Verheerlijkt de Heer, omdat Hij ons weldoet. Of: Alleluia.
Verheerlijkt de Heer, omdat Hij ons weldoet, omdat zijn barmhartigheid eeuwig duurt. Wie kan al zijn machtige daden verhalen, wie geeft Hem de lof die Hem past?
Gelukkig zijn zij die zijn voorschriften volgen, zich goed gedragen te allen tijd. Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt, en daal tot mij af met uw hulp.
Dan zal het geluk van uw vrienden mijn deel zijn, dan ben ik verheugd als uw volk zich verblijdt en trots tot uw erfdeel te horen.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)

Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alleluia.

Evangelie (Mt. 9, 9-13)

In die tijd, toen Jezus verder ging, zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteüs heette, en Hij zei tot hem: “Volg Mij.” De man stond op en volgde Hem. Terwijl Hij nu in diens woning aan tafel aanlag, kwamen ook vele tollenaars en zondaars met Jezus en zijn leerlingen aanliggen. Toen de Farizeeën dat zagen, zeiden ze tot zijn leerlingen: “Waarom eet uw Meester met tollenaars en zondaars?” Hij hoorde dit en zei: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. Gaat heen en leert wat het zeggen wil: Ik wil liever barmhartigheid dan offers. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar zondaars te roepen.”

Zaterdag 6 juli – H. Maria Goretti, maagd en martelares

Eerste lezing (Gen. 27, 1-5.15-29)

Isaäk was oud geworden en zijn ogen werden zo zwak, dat hij niet meer kon zien. Daarom riep hij zijn oudste zoon Esau bij zich en zei: “Mijn zoon.” Hij antwoordde: “Wat wilt u?” Isaäk zei: “Hoor eens, ik ben een oud man en ik weet niet hoelang ik nog te leven heb. Neem daarom uw wapens, uw pijlkoker en uw boog, ga erop uit en schiet een stuk wild voor mij. Maak dan een smakelijk maal gereed, zoals ik het graag heb, en dien het mij op, zodat ik ervan kan eten, daardoor zal ik de kracht krijgen om u mijn zegen te geven, voordat ik sterf.” Tijdens dat gesprek van Isaäk met zijn zoon Esau had Rebekka staan luisteren. Zodra Esau erop uit was gegaan om een stuk wild voor zijn vader te schieten, haalde zij de beste kleren van haar oudste zoon Esau, die zij in huis bewaarde, en liet haar jongste zoon Jakob die aantrekken. Over zijn handen en zijn gladde hals trok zij de vellen van de geitebokjes. Vervolgens gaf zij het smakelijke maal met het brood dat zij toebereid had haar zoon Jakob in handen. Die ging naar zijn vader toe en zei: “Vader.” Isaäk antwoordde: “Ja, wie zijt ge, mijn zoon?” Jakob zei tot zijn vader: “Esau, uw eerstgeborene, ik heb gedaan wat u mij opgedragen hebt. Ga overeind zitten en eet van mijn wildbraad, dan zult u de kracht krijgen om mij uw zegen te geven.” Maar Isaäk zei tot zijn zoon: “Hoe hebt ge dat wild zo gauw kunnen vinden, mijn zoon?” Jakob gaf ten antwoord: “De Heer, uw God, heeft het op mijn weg gebracht.” Daarop zei Isaäk tot Jakob: “Kom eens wat dichterbij, ik wil u betasten, mijn zoon, om te zien of ge werkelijk mijn zoon Esau zijt!” Jakob kwam bij zijn vader Isaäk staan. Deze betastte hem en zei: “De stem is de stem van Jakob, maar de handen zijn de handen van Esau.” Hij herkende Jakob niet, omdat diens handen even behaard waren als die van zijn broer Esau. Toen was hij bereid hem zijn zegen te geven, en vroeg nog eens: “Zijt ge werkelijk mijn zoon Esau?” Hij antwoordde: “Dat ben ik.” Toen sprak Isaäk: “Dien dan maar op. Ik wil eten van het wildbraad van mijn zoon, dan zal ik de kracht krijgen om u mijn zegen te geven.” Jakob diende op en zijn vader begon te eten, daarna bracht hij hem wijn en hij dronk. Daarop sprak zijn vader Isaäk tot hem: “Kom hier, mijn zoon, en kus mij.” Hij kwam naderbij en kuste hem. Toen Isaäk de geur van zijn kleren rook, sprak hij over hem deze zegen uit: “Ja, de geur van mijn zoon is als de geur van een akker, die door de Heer is gezegend. Dauw van de hemel zal God u geven, vruchtbare grond, met overvloed van koren en most. Volken zullen u dienen, naties voor u buigen, ge moet heersen over uw broers, en de zonen van uw moeder moeten voor u buigen! Wie u vervloekt, hij zij vervloekt, wie u zegent, hij zij gezegend!”

Tussenzang (Ps. 135/134)

Refrein: Looft de Heer, Hij is genadig. Of: Alleluia.
Looft de Naam des Heren, looft Hem, dienaars van de Heer, gij die staat in ‘s Heren tempel, in de voorhof van Gods huis.
Looft de Heer, Hij is genadig, eert zijn hoogverheven Naam. Jakob heeft Hij uitverkoren, Israël tot zijn bezit.
Uit ervaring weet ik: machtig is de Heer, onze Heerser, meer dan alle goden. In de hemel en op aarde doet Hij wat Hij wil, op de zee en in de diepste oceanen.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 105)

Alleluia. Uw woord is een lamp voor mijn voeten, Heer, het is een licht op mijn pad. Alleluia.

Evangelie (Mt. 9, 14-17)

Op zekere dag kwamen de leerlingen van Johannes tot Jezus met de vraag: “Waarom vasten wij en de Farizeeën wel, maar uw leerlingen niet?” Jezus sprak tot hen: “De vrienden van de bruidegom kunnen toch niet bedroefd zijn zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen dagen komen, dat de bruidegom van hen is weggenomen, dan zullen zij vasten. Niemand gebruikt voor een oud kleed een verstellap van ongekrompen stof, want het ingezette stuk trekt aan het kleed en de scheur wordt nog groter. Ook doet men geen jonge wijn in oude zakken, anders bersten de zakken, de wijn loopt er uit en de zakken gaan verloren. Maar jonge wijn doet men in nieuwe zakken, dan blijven beide behouden.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl