Dagelijks Brood, lezingen van de dag: maandag 1 t/m zaterdag 6 april 2019

isidorus-van-sevilla-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag: maandag 1 t/m zaterdag 6 april 2019
4e week van de Veertigdagentijd

U kunt deze week downloaden via deze link (PDF).

Maandag 1 april

Eerste lezing (Jes. 65, 17-21)

Zo spreekt de Heer: “In die dagen ga Ik scheppen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Aan wat vroeger geweest is, wordt dan niet meer gedacht en het komt in het hart niet meer op, maar gij zult verrukt zijn en juichen, altijd door, om wat Ik dan schep. Want Ik maak van Jeruzalem een verrukking en een heerlijkheid van zijn volk. Ik zal om Jeruzalem verrukt zijn en opgetogen over mijn volk. Het geluid van geween, het geluid van geschrei worden daar nooit meer gehoord. Daar zal geen kind meer zijn, dat na weinige dagen sterft, en er zal geen grijsaard meer zijn, die zijn dagen niet vol zal maken. Want men sterft daar jong, ook al wordt men honderd jaar, en wie er de honderd niet haalt, hij zal een vervloekte zijn. Dan bouwen zij huizen en gaan erin wonen, zij planten wijnstokken en eten hun vruchten.” Zo spreekt de almachtige Heer.

Tussenzang (Ps. 30/29)

Refrein: U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd. U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd, Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren. Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.
Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn Naam die hoogverheven is. Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang, de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.
Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp.
Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd, U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.

Vers voor het evangelie (Joh. 3, 16)

Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan.

Evangelie (Joh. 4, 43-54)

In die tijd verliet Jezus Samaria en ging naar Galilea. Hijzelf had verklaard, dat een profeet in zijn eigen vaderstad niet in aanzien is. Toen Hij nu in Galilea kwam, ontvingen de Galileeërs Hem welwillend, omdat zij alles hadden gezien wat Hij te Jeruzalem op het feest had gedaan. Zij waren immers zelf ook op het feest geweest. Zo kwam Hij dan wederom te Kana in Galilea waar Hij van het water wijn had gemaakt. Daar bevond zich een koninklijke beambte wiens zoon te Kafárnaüm ziek lag. Toen hij hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe en verzocht Hem, dat Hij mee zou komen om zijn zoon te genezen, want deze lag op sterven. “Als gij geen wondertekenen ziet – zei Jezus tot hem – dan gelooft gij niet.” Daarop zei de hofbeambte: “Heer, kom toch eer mijn kind sterft!” Jezus antwoordde: “Ga maar, uw zoon leeft.” De man geloofde wat Jezus hem zei en ging heen. Zijn dienaars kwamen hem onderweg reeds tegemoet met de boodschap, dat zijn kind leefde. Hij vroeg hun naar het uur waarop de beterschap was ingetreden en zij zeiden hem: “Gisteren, op het zevende uur is de koorts van hem geweken.” Toen besefte de vader, dat het gebeurd was juist op het uur waarop Jezus gezegd had: Uw zoon leeft. Hijzelf en heel zijn gezin geloofden. Dit tweede teken deed Jezus, nadat Hij uit Judea naar Galilea gekomen was.

Dinsdag 2 april – H. Franciscus van Paola, kluizenaar

Eerste lezing (Ez. 47, 1-9.12)

De engel van de Heer bracht mij terug naar de ingang van de tempel. Daar zag ik hoe er van onder de drempel van de tempel water stroomde in oostelijke richting; de voorzijde van de tempel lag namelijk op het oosten. Het water vloeide onder de rechtervleugel van de tempel door, aan de zijde van het altaar. Daarop leidde hij mij door de noorderpoort naar buiten. Hij voerde mij buitenom naar de oostzijde: het water stroomde van onder de rechtervleugel. Toen ging hij met een duimstok in de hand verder in oostelijke richting. Hij mat een afstand af van duizend el en liet mij vervolgens door het water stappen: het reikte tot aan mijn enkels. Opnieuw mat hij duizend el af en liet hij mij door het water waden: het kwam tot aan mijn knieën; en hij mat nog eens duizend el af en liet mij weer door het water waden: nu kwam het tot aan mijn middel. Toen hij nog eens duizend el afgemeten had, was het water een rivier geworden waar ik niet meer door heen kon waden; het water was zo diep, dat men er niet stappend, maar alleen zwemmend door kon komen. Toen vroeg hij mij: “Ziet ge dat, mensenkind?” Daarna leidde hij mij terug langs de oever van de rivier. Terwijl hij mij terugvoerde, zag ik hoe er op beide oevers van de rivier heel veel bomen stonden. De engel van de Heer zei mij: “De rivier stroomt naar de vlakte in het oosten, en verder stroomt hij naar de Araba, om vervolgens uit te monden in de Zoutzee waarvan het water drinkbaar wordt. Overal waar de rivier stroomt, zullen de waterdieren in leven kunnen blijven. Er zal heel veel vis zijn, want overal waar de rivier komt, zal het water drinkbaar worden, en zal alles in leven blijven. Op beide oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opschieten waarvan de bladeren niet verwelken, en de vruchten niet opraken; want de bomen zullen elke maand vruchten dragen. Zij worden immers gevoed met water uit de tempel. De vruchten zullen dienen als voedsel en de bladeren als geneesmiddel.”

Tussenzang (Ps. 46/45)

Refrein: De Heer van de hemelse legers is met ons, een veilige burcht is ons Jakobs God.
De Heer is voor ons een vesting en toevlucht, een machtige hulp in de nood. Zo zijn wij niet bang, al kantelt de aarde, al vallen de bergen in zee.
Een klaterend beekje verkwikt Gods stad, het heilig verblijf van de Allerhoogste. Die stad staat onwrikbaar, want God is daarbinnen, God staat haar terzij als de dag begint.
De Heer van de hemelse legers is met ons, een veilige burcht is ons Jakobs God. Komt nader en ziet wat de Heer heeft gedaan, zijn wondere werken op aarde.

Vers voor het evangelie (Ez. 33, 11)

Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, zegt de Heer, maar veeleer daarin, dat hij zich bekeert en leeft.

Evangelie (Joh. 5, 1-3a.5-16)

Omdat er een feest van de joden was, ging Jezus op naar Jeruzalem. Nu is er in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badinrichting, in het Hebreeuws Bezeta geheten, met vijf zuilengangen. In die gangen lag altijd een groot aantal gebrekkigen. Nu was daar een man, die al achtendertig jaar lang gebrekkig was. Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij reeds lang zo lag, zei Hij tot hem: “Wil je gezond worden?” De zieke gaf Hem ten antwoord: “Heer, ik heb niemand om mij in het bad te brengen wanneer het water bewogen wordt, en terwijl ik ga, daalt een ander vóór mij er in af.” Daarop zei Jezus hem: “Sta op, neem je bed op en loop.” Op slag werd de man gezond. Hij nam zijn bed op en liep. Die dag was het echter sabbat en daarom zeiden de joden tot de genezene: “Het is sabbat, je mag je bed niet dragen.” Hierop antwoordde hij hun: “Die mij gezond heeft gemaakt, Die heeft mij gezegd: Neem je bed op en loop!” Daarom vroegen zij hem: “Wie is die man, die je zei: Neem je bed op en loop?” De genezene wist niet wie het was, want Jezus had zich ongemerkt teruggetrokken, omdat er veel volk ter plaatse was. Later trof Jezus hem in de tempel en sprak tot hem: “Zie, je bent nu genezen. Zondig niet meer, opdat je niets ergers overkomt.” De man ging heen en vertelde aan de joden dat het Jezus was die hem genezen had. Omdat Jezus dergelijke dingen op sabbat deed begonnen de Joden Hem te vervolgen.

Woensdag 3 april

Eerste lezing (Jes. 49, 8-15)

Zo spreekt de Heer: “Op de tijd van mijn welbehagen verhoor Ik u, op de dag van het heil kom Ik u helpen. Ik zal u vormen en u maken tot de man van het verbond, om het land weer te herstellen, om het verkommerde erf opnieuw te verdelen, om tot de geboeiden te zeggen: ‘Komt naar buiten!’ en tot hen die in duisternis zitten: ‘Vertoont u!’ Langs de wegen zullen zij weiden, op de kale gronden zullen zij grazen. Zij lijden geen honger of dorst, geen gloeiende wind, geen brandende zon die hen deert, want Degene die zich ontfermt over hen, Hij geleidt hen, Hij brengt hen naar de waterbronnen. Van al mijn bergen maak Ik banen en mijn wegen worden geëffend. Er zijn er die komen van verre; anderen komen uit het noorden en van de zeekant, en weer anderen uit Sinim. Hemelen, juicht, en gij, aarde, verblijd u! Bergen, breekt uit in gejubel, want de Heer is zijn volk komen troosten, zich komen ontfermen over zijn arme getrouwen. Sion denkt: De Heer heeft mij verlaten, mijn God heeft mij vergeten. Kan een vrouw haar zuigeling vergeten? Heeft een moeder niet meer te doen met het kind van haar schoot? En al zou een moeder haar kind vergeten, neen, Ik vergeet u nooit!”

Tussenzang (Ps. 145/144)

Refrein: De Heer is vol liefde en medelijden.
De Heer is vol liefde en medelijden, lankmoedig en zeer goedgunstig. De Heer is bezorgd voor iedere mens, barmhartig voor al wat Hij maakte.
Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij doet. De Heer ondersteunt die dreigen te vallen, richt al wie gebukt gaat weer op.
De Heer is rechtvaardig op al zijn wegen, en heilig in al wat Hij doet. Nabij is de Heer voor elk die Hem aanroept, voor elk die oprecht tot Hem bidt.

Vers voor het evangelie (Joh. 6, 64b.69b)

Uw woorden, Heer, zijn geest en leven; uw woorden zijn woorden van eeuwig leven.

Evangelie (Joh. 5, 17-30)

In die tijd verdedigde Jezus zich tegen de Joden met de woorden: “Tot op de dag van vandaag is mijn Vader voortdurend aan het werk en houd ook Ik niet op met werken.” Om die reden waren de Joden er nog meer op uit Hem te doden. Hij tastte immers niet slechts de sabbat aan, maar Hij noemde zelfs God zijn eigen Vader en maakte daardoor zichzelf aan God gelijk. Hierop nam Jezus opnieuw het woord en sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets uit zichzelf, maar alleen datgene wat Hij de Vader ziet doen. En alles wat Deze doet, doet de Zoon insgelijks. De Vader toch heeft de Zoon lief en laat Hem alles zien wat Hij doet. Nog grotere werken dan deze zal Hij Hem tonen, zodat gij verbaasd zult staan. Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. De Vader oordeelt niemand, maar Hij heeft het oordeel geheel en al in handen van de Zoon gelegd, opdat allen de Zoon zouden eren zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert evenmin de Vader die Hem zond. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie luistert naar mijn woord en gelooft in Hem die Mij zond, heeft eeuwig leven en is aan geen oordeel onderworpen; hij is immers reeds uit de dood naar het leven overgegaan. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: er zal een uur komen, ja, het is er al, waarop de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en die haar horen, zullen leven. Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo gaf Hij ook aan de Zoon leven in zichzelf te hebben. Hij heeft Hem macht gegeven om oordeel te vellen; Hij is immers de Mensenzoon. Verwondert u niet hierover: er zal een uur komen waarop allen die in de graven zijn zijn stem zullen horen. Dan zullen zij, die het goede deden er uit te voorschijn komen tot de opstanding ten leven, maar die het kwade deden tot de opstanding ten oordeel. Ik kan niets uit Mijzelf. Ik oordeel naar wat Ik hoor en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik niet mijn eigen wil zoek maar de wil van Hem die Mij zond.”

Donderdag 4 april – H. Isidorus, bisschop en kerkleraar

Eerste lezing (Ez. 32, 7-14)

In die tijd sprak de Heer tot Mozes: “Ga naar beneden, want het volk dat gij uit Egypte hebt geleid is tot zonde vervallen. Ze zijn nu al afgeweken van de weg, die Ik hun had voorgeschreven, ze hebben een stierenbeeld gemaakt, ze buigen zich daarvoor neer, ze dragen er offers voor op en schreeuwen: Israël, dit is de god, die u uit Egypte heeft geleid.” Ook sprak de Heer tot Mozes: “Ik zie nu hoe halsstarrig dit volk is. Laat Mij begaan, dan kan Ik hen in mijn brandende toorn vernietigen. Maar van u zal Ik een groot volk maken.” Mozes trachtte de Heer, zijn God, gunstig te stemmen en vroeg: “Waarom Heer, uw toorn laten woeden tegen het volk dat Gij met grote kracht en sterke hand uit Egypte hebt geleid? Waarom de Egyptenaren laten honen: Hij heeft ze laten gaan met de boze opzet ze in de bergen te laten omkomen en ze van de aarde weg te vagen? Laat toch uw toorn niet langer tegen hen woeden. Zie af van het onheil waarmee Gij uw volk bedreigt. Denk aan uw dienaren Abraham, Isaäk en Israël, aan wie Gij onder ede beloofd hebt. Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel, en heel het land waarover Ik heb gesproken, zal Ik uw nakomelingen voor altijd in bezit geven. Het zal voor eeuwig hun erfdeel zijn.” Toen zag de Heer af van het onheil waarmee Hij zijn volk had bedreigd.

Tussenzang (Ps. 106/105)

Refrein: Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt.
Zij maakten een heilig kalf bij de Horeb en wierpen zich neer voor een gietsel van goud. Hun Glorie ruilden zij tegen een afgod, het beeld van een grasetend rund.
Zij waren vergeten dat God hen gered had, Hij die in Egypte zijn macht had getoond; die wonderdaden verricht had in Cham en bij de Rietzee verbazende dingen.
Hij dacht er al aan hen los te laten toen Mozes, zijn vriend, tussenbeide kwam. Die pleitte voor hen om hen niet te verdelgen en wendde Gods toorn van hen af.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 17)

Bekeert u, zegt de Heer, want het Rijk der hemelen is nabij.

Evangelie (Joh. 5, 31-47)

In die tijd sprak Jezus tot de Joden: “Als Ik over Mijzelf getuig, dan heeft mijn getuigenis geen waarde. Er is een Ander, die over Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis die Hij over Mij aflegt geloofwaardig is. Gij hebt een gezantschap naar Johannes gestuurd en deze heeft getuigd voor de waarheid. Weliswaar behoef Ik de getuigenis van een mens niet, maar Ik zeg dit: opdat gij gered zult worden. Hij was de lamp, ontstoken om te verlichten, en een korte tijd hebt gij u in zijn licht willen verheugen. De getuigenis echter die Ik bezit is waardevoller dan die van Johannes, want het zijn juist de werken, die de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen en die Ik ook volbreng, die van Mij getuigen, dat Ik door de Vader gezonden ben. Ook de Vader zelf die Mij zond heeft getuigenis over Mij afgelegd. Zijn stem hebt gij nimmer gehoord noch zijn gestalte gezien, en zijn woord hebt gij niet blijvend in u, omdat gij Degene die Hij zond niet gelooft. Gij onderzoekt de Schriften in de mening daarin eeuwig leven te vinden, maar juist deze getuigen over Mij. En toch wilt gij niet tot Mij komen om het leven te vinden. Ik zoek niet door de mensen geëerd te worden, maar Ik weet dat gij in uw hart geen liefde tot God hebt. Ik ben gekomen in de Naam van mijn Vader en toch aanvaardt gij Mij niet. Komt een ander in zijn eigen naam, dan zult gij hem wel aanvaarden. Maar hoe zoudt gij ook kunnen geloven als gij van elkaar eer tracht te verwerven, terwijl gij de eer, die van de enige God komt, niet zoekt ? Meent niet, dat ik u bij de Vader zal aanklagen. Er is al iemand, die u aanklaagt: Mozes, op wie gij uw hoop hebt gesteld. Want als ge Mozes zoudt geloven, zoudt ge ook Mij geloven, want juist over Mij heeft hij geschreven. Als ge niet gelooft wat hij schreef, hoe zoudt ge dan geloven wat Ik spreek?”

Vrijdag 5 april – H. Vincentius Ferrer, priester

Eerste lezing (Wijsh. 2, 1a.12-22)

In valse waan zeggen de goddelozen tot elkaar: “Laten wij de rechtvaardige belagen, want hij is van geen nut, hij gaat in tegen onze werken, hij verwijt ons zonden tegen de wet, hij beschuldigt ons van overtredingen tegen onze opvoeding. Hij wendt voor kennis van God te bezitten en hij noemt zich een kind van de Heer; hij is ons tot een verwijt tegen onze opvattingen geworden, alleen al hem te zien is ons een last, want zijn levensstijl is anders dan van anderen en zijn gedrag is ongewoon, als valse munt beschouwt hij ons, hij mijdt onze wegen alsof ze onrein waren, hij noemt het einde der rechtvaardigen zalig, hij beroemt er zich op dat God zijn vader is. Laten wij zien of zijn woorden waar zijn, en nemen wij als proef wat bij zijn heengaan gebeurt. Want als de rechtvaardige Gods zoon is, zal Hij hem te hulp komen en hem redden uit de hand van zijn tegenstanders. Laten wij met brutaliteit en kwelling hem aanpakken, om te zien of hij werkelijk zachtmoedig is en om zijn geduld te toetsen. Laten wij hem tot een schandelijke dood veroordelen, hij zal immers, naar zijn zeggen, toch beschermd worden.” Zo redeneerden ze, maar daarmee waren ze op een dwaalspoor, want hun slechtheid verblindde hen. Zij verstonden Gods geheimen niet, zij hoopten niet op loon voor een heilig leven, noch geloofden zij in een ereprijs voor smetteloze zielen.

Tussenzang (Ps. 34/33)

Refrein: De Heer is nabij voor rouwmoedige harten.
Van boosdoeners keert Hij zijn aangezicht af, zij worden op aarde vergeten. Naar vromen die roepen luistert de Heer en redt hen uit iedere nood.
De Heer is nabij voor rouwmoedige harten, Hij helpt wie zijn schuld erkent. Veel rampen zullen de vrome bedreigen, uit elk daarvan redt hem de Heer.
De Heer zal over zijn beenderen waken, opdat hij er geen van breekt. De Heer redt het leven van wie Hem dient, al wie tot Hem vlucht heeft geen straf te duchten.

Vers voor het evangelie (Joh. 3, 16)

Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan.

Evangelie (Joh. 7, 1-2.10.25-30)

In die tijd trok Jezus rond in Galilea, want Hij wilde dat niet in Judea doen, omdat de Joden er op uit waren Hem te doden. Het liep tegen een van de Joodse feesten, het Loofhuttenfeest. Toen zijn broeders naar het feest waren gegaan, vertrok Hij ook, niet openlijk maar onopvallend. Enkele Jeruzalemmers zeiden: “Is dit niet de man, die ze zoeken te doden? En zie nu eens, Hij staat in het openbaar te preken en men zegt Hem niets! Zou de overheid nu werkelijk erkend hebben, dat Hij de Messias is? Maar van deze man weten wij waar Hij vandaan is, wanneer echter de Messias komt weet geen mens waar Hij vandaan komt.” Terwijl Jezus in de tempel leerde, riep Hij met luide stem: “Gij kent Mij en gij weet waar Ik vandaan ben, toch ben Ik niet uit Mijzelf gekomen, maar Die Mij gezonden heeft is waarachtig, Hem kent gij niet. Ik ken Hem, omdat Ik uit Hem ben en Hij Mij heeft gezonden.” Ze wilden zich van Hem meester maken, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want zijn uur was nog niet gekomen.

Zaterdag 6 april

Eerste lezing (Jer. 11, 18-20)

Toen God de Heer mij waarschuwde, kreeg ik het pas door; gij hebt mij inderdaad hun plannen laten zien. Ik was argeloos als een lam dat ter slachting geleid wordt, ik vermoedde niet wat ze tegen mij beraamden: We vellen de boom in zijn volle kracht. We bannen hem uit het land van de levenden, zodat zijn naam niet meer wordt genoemd. Heer, God van de hemelse machten, uw oordeel is rechtvaardig, Gij doorgrondt hart en nieren. Laat mij dan zien, hoe Ge U op hen wreekt, ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.

Tussenzang (Ps. 7)

Refrein: Heer, mijn God, tot U vlucht ik.
Heer, mijn God, tot U vlucht ik, verlos mij van mijn vervolgers. Anders slepen de leeuwen mij mee, verscheuren zij mij zonder redding.
Verschaf snij recht naar verdienste, omdat ik niet schuldig ben. Eindig het onrecht, bevestig het recht, rechtvaardige God, die de harten kent.
Het schild dat mij dekt is God, oprechte harten beschermt Hij. Hij is een rechtvaardig rechter, een altijd dreigende God.

Vers voor het evangelie (Ps. 51/50, 12a.14a)

Schep in mij een zuiver hart, mijn God, geef mij weer de weelde van uw zegen.

Evangelie (Joh. 7, 40-53)

Bij het horen van Jezus’ woorden zeiden sommigen van het volk: “Dit is inderdaad de profeet.” Anderen zeiden: “Het is de Messias.” Weer anderen wierpen op: “Komt de Messias soms uit Galilea? Heeft de Schrift niet gezegd, dat de Messias komen zal uit het geslacht van David en uit Betlehem, het dorp waar David woonde?” Zo ontstond er dus om Hem verdeeldheid onder het volk. Sommigen hunner wilden Hem gevangennemen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. Toen dan ook de dienaars bij de hogepriesters en Farizeeën terugkwamen, vroegen dezen hun: “Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?” De dienaars antwoordden: “Nooit heeft iemand zo gesproken als die man.” Waarop de Farizeeën zeiden: “Hebt gij u soms ook laten bedriegen? Heeft dan een van de overheden of van de Farizeeën in Hem geloofd? Dat volk, ja, dat de Wet niet kent, vervloekt zijn ze!” Maar een uit hun kring, Nikodémus die vroeger bij Jezus gekomen was merkte op: “Veroordeelt onze Wet iemand zonder hem eerst te horen en te vernemen wat hij doet?” Zij gaven hem ten antwoord: “Zijt gij soms ook uit Galilea? Zoek maar na en gij zult zien dat de profeet niet uit Galilea opstaat.” Toen ging ieder naar huis.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”
(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl