Dagelijks Brood, lezingen van de dag 7 februari – 13 februari 2020

1024px-Anne_of_Austria_with_her_children_King_Louis_XIV_and_Philippe_Duke_of_Anjou_praying_to_the_Holy_trini (2) (1)

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 7 februari – 13 februari 2020

5e week door het jaar

Zondag 7 februari                                                                                  

Eerste lezing (Job 7, 1-4.6-7)

Nachtenlang lig ik te tobben

Job sprak: Moet de mens niet zwoegen op aarde, dagen maken van een dagloner? Hij snakt naar schaduw, ziet verlangend uit naar betaling. Zo ken ik vruchteloze maanden en nachten lang van getob. ‘s Avonds denk ik: wanneer wordt het morgen? En ‘s morgens: wanneer wordt het avond? En zolang het licht is, ben ik ziek van onrust. Mijn dagen verschieten sneller dan een weversspoel, ze lopen af, de draad is ten einde. Bedenk dat mijn leven een ademtocht is, dat mijn ogen het geluk niet meer zullen zien.

Tussenzang (Ps. 147, 1-2.3-4.5-6)

Refrein:  Prijst nu de Heer, gebroken harten geneest Hij weer.

Prijst nu de Heer, het is goed Hem te loven, bezingt onze God, alle lof komt Hem toe.

De Heer bouwt de stad Jeruzalem op, verzamelt Israël uit de verstrooiing.

Gebroken harten geneest Hij weer, Hij heelt alle bloedende wonden.

Hij die het getal van de sterren kent en elk van hen roept bij zijn naam.

Verheven is Hij, onze Heer, en almachtig, zijn wijsheid is onbegrensd.

De Heer verheft de vernederden, maar zondaars werpt Hij ter aarde.

Tweede lezing (1 Kor. 9, 16-19.22-23)

Wee mij als ik het evangelie niet verkondig

Broeders en zusters, dat ik het evangelie predik is voor mij geen reden om te roemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondig! Deed ik het uit eigen beweging, dan had ik recht op loon; maar zo is het niet: het is een taak, die mij is toevertrouwd. Wat is dan mijn verdienste? Dat ik het evangelie kosteloos verkondig en geen gebruik maak van het recht aan de prediking verbonden. Van allen onafhankelijk, heb ik mij de slaaf van allen gemaakt om er zoveel mogelijk voor Christus te winnen. Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Alles ben ik voor allen om er tot elke prijs enkelen te redden. En ik doe alles voor het evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen.

Vers voor het evangelie (Joh. 6, 64b. 69b)

Alleluia. Uw woorden, Heer, zijn geest en leven; uw woorden zijn woorden van eeuwig leven. Alleluia.

Evangelie (Mc. 1, 29-39)

Velen die aan allerhande ziekten leden, genas hij

In die tijd toen Jezus uit de synagoge kwam, ging Hij met Jakobus en Johannes naar het huis van Simon en Andreas. De schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed; zij spraken Hem aanstonds over haar. Hij ging naar haar toe, pakte ze bij de hand en deed haar opstaan; zij werd vrij van koorts en bediende hen. In de avond, na zonsondergang, bracht men allen, die lijdend of bezeten waren bij Hem. Heel de stad stroomde voor de deur samen. Velen, die aan allerhande ziekten leden, genas Hij en Hij dreef tal van geesten uit, Maar Hij liet niet toe dat de boze geesten spraken, omdat zij Hem kenden. Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden. Simon en diens metgezellen kwamen Hem achterop en toen ze Hem gevonden hadden, zeiden ze: “Iedereen zoekt U. Hij antwoordde hun: “Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen in de omtrek, opdat Ik ook daar kan prediken. Daartoe  immers ben Ik uitgegaan.” Hij trok door heel Galilea, predikte in hun synagogen en dreef de boze geesten uit.

Maandag 8 februari H. Hieronymus Emiliani, priester – Josephina Bakhita, maagd

Eerste lezing (Gen. 1, 1-19)

In het begin schiep God de hemel en de aarde

In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en een hevige wind joeg de wateren op. Toen sprak God: “Er moet licht zijn!” En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde God dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag. God sprak: “Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding tussen het ene water en het andere.” En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het. Het uitspansel noemde God hemel. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag. God sprak: “Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien, zodat het droge zichtbaar wordt.” Zo gebeurde het. Het droge noemde God land, en het samengevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. God sprak: “Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin.” En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag. God sprak: “Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen, zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten.” Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht, en Hij maakte ook de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis uiteen te houden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag.

Tussenzang (Ps. 104, 1-2a.5-6.10.12.24.35c)

Refrein:  De Heer vinde zijn vreugde in al zijn schepsels.

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, wat zijt Gij groot, Heer mijn God!

Met glorie en luister zijt Gij gekleed, uw mantel is zuiver licht.

Gij hebt ook de aarde geplaatst op haar zuilen, in eeuwigheid wankelt zij niet.

Gij hebt haar de oerzee als kleed gegeven, het water stond boven de bergen uit.

De bronnen deed Gij uitstromen als beken, die dringen zich tussen de bergen voort.

En aan hun oevers nestelen vogels en zingen tussen het struikgewas.

Hoe veel is het wat Gij gedaan hebt, Heer, en alles in wijsheid gemaakt, de aarde is vol van uw schepsels.

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer: de Heer zij altijd geprezen!

Vers voor het evangelie (Joh. 15, 15b)

Alleluia. Ik heb u vrienden genoemd, zegt de Heer, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 53-56)

Allen die Jezus aanraakten werden gezond

In die tijd, toen Jezus en zijn leerlingen overgestoken waren, bereikten zij de kust bij Gennésaret en liepen de haven binnen. Zodra zij uit de boot gestapt waren herkenden de mensen Hem. Zij liepen heel de streek af en men begon de zieken op hun bedden naar de plaats te dragen waar men hoorde dat Hij was. Waar Hij maar binnenkwam, in dorp of stad of gehucht, legde men de zieken op de pleinen en smeekte Hem of ze tenminste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen die dit deden werden gezond.

Dinsdag 9 februari                                                                                 

Eerste lezing (Gen. 1, 20 – 2, 4a)

Nu gaan wij de mens maken, als beeld van ons, op ons gelijkend

God sprak: “Het water moet wemelen van dieren, en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf.” Toen schiep God de grote gedrochten van de zee en al de krioelende dieren, waar het water van wemelt, soort na soort, en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God zegende ze en Hij sprak: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; gij moet het water van de zee bevolken, en de vogels moeten talrijk worden op het land.” Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vijfde dag. God sprak: “Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort tamme dieren, kruipende dieren en wilde beesten van allerlei soort.” Zo gebeurde het. God maakte de wilde beesten, soort na soort, de tamme dieren, soort na soort, en alles wat over de grond kruipt, soort na soort. En God zag dat het goed was. God sprak: “Nu gaan wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt.” En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen, en God sprak tot hen: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; bevolkt de aarde en onderwerpt haar; heerst over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt.” En God sprak: “Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan u, en alle bomen met zaaddragende vruchten: zij zullen u tot voedsel dienen. Maar aan alle wilde beesten, aan alle vogels in de lucht en aan alles wat over de grond kruipt, aan al wat dierlijk leven heeft, geef Ik al het groene gewas als voedsel.” Zo gebeurde het. God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag. Zo werden de hemel en de aarde voltooid, en alles waarmee ze toegerust zijn. Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van al het werk dat Hij verricht had. God zegende de zevende dag en maakte hem heilig, want op die dag rustte God van al het werk dat Hij scheppend tot stand had gebracht. Dit is de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en de aarde, zoals ze geschapen zijn.

Tussenzang (Ps. 8, 4-5.6-7.8-9)

Refrein:  Heer, onze Heer, hoe ontzagwekkend is uw Naam op aarde.

Als ik naar de hemel kijk, het kunstwerk van uw vingers,

als ik maan en sterren zie, die Gij daar hebt gezet: ach, wat is de mens dan, dat Gij naar hem omziet,

’t mensenkind, dat Gij zo voor hem zorgt?

Niet veel minder dan een engel hebt Gij hem geschapen, hem omkleed met schoonheid en met pracht;

heel uw schepping aan hem onderworpen, alles aan zijn voeten neergelegd:

Runderen en schapen overal, ook de wilde dieren op de velden;

vogels in de lucht en vissen in de zee, al wat wemelt in de oceanen.

Vers voor het evangelie (Joh. 17, 17b.a)

Alleluia. Uw woord is waarheid, Heer, wijd ons U toe in de waarheid. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 1-13)

Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen

Eens kwamen de Farizeeën en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus tezamen, en ze zagen dat sommigen van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten. De Farizeeën immers en al de joden eten niet zonder eerst de vingertoppen gewassen te hebben, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet voordat zij zich gereinigd hebben; zo zijn er nog vele andere dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem de vraag: “Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?” Hij antwoordde hun: “Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo toch staat er geschreven: Dit volk eert Mij met de lippen maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen: kruiken en bekers afwassen en meer van dergelijke dingen doet ge. Het is fraai, – vervolgde Hij – dat gij het gebod van God buiten werking stelt om uw overlevering te handhaven! Mozes heeft immers gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet sterven. En toch leert gij: Als iemand tot zijn vader of moeder zegt: alles waarmee ik u zou kunnen helpen, is Korban, – dat betekent: offergave – dan staat ge hem niet meer toe iets voor zijn vader of moeder te doen. Zo maakt ge het woord Gods krachteloos ten gunste van uw overlevering, die gij doorgeeft. En ge doet meer van dergelijke dingen.”

Woensdag 10 februari H. Scholastica, maagd

Eerste lezing (Gen. 2, 4b-9.15-17)

God plaatste de mens die Hij geboetseerd had in de tuin

Toen God de Heer de aarde en de hemel maakte, waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel veldgewas, want God had nog geen regen op de aarde laten vallen en er was nog geen mens om de grond te bebouwen, om het water uit de aarde omhoog te halen en de aardbodem te bevloeien. Toen boetseerde God de Heer de mens uit stof, van de aarde genomen, en Hij blies hem de levensadem in de neus zo werd de mens een levend wezen. Daarna legde God de Heer een tuin aan in Eden, ergens in het oosten, en daarin plaatste Hij de mens die Hij geboetseerd had. God de Heer liet uit de grond allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten; daarbij was ook de boom van het leven midden in de tuin en de boom van de kennis van goed en kwaad. Toen bracht God de Heer de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren. En God de Heer gaf de mens dit gebod: “Van al de bomen in de tuin moogt ge vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad moogt ge niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, moet ge sterven.”

Tussenzang (Ps. 104, 1-2a.27-28.29bc-30)

Refrein:  Verheerlijk, mijn ziel, de Heer!

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, wat zijt Gij groot, Heer mijn God!

Met glorie en luister zijt Gij gekleed, uw mantel is zuiver licht.

Al de dieren verwachten van U dat Gij ze voedt op hun tijd.

Wat Gij voor hen uitstrooit verzamelen zij, ze worden verzadigd als Gij uw hand opent.

Neemt Gij hun geest weg, dan komen zij om, en keren terug tot de aarde.

Maar zendt Gij uw geest, dan komt er weer leven, dan maakt Gij uw schepping weer nieuw.

Vers voor het evangelie (cf. Hand. 16, 14b)

Alleluia. Maak ons hart ontvankelijk, Heer, en dat wij ons richten naar het woord van uw Zoon. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 14-23)

Wat uit  de mens komt, dat bezoedelt de mens

In die tijd riep Jezus het volk weer bij zich en sprak tot hen: “Luistert allen naar Mij en wilt verstaan: niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt dat bezoedelt de mens. Als iemand oren heeft om te horen, hij luistere.” Nadat Hij zich van het volk had teruggetrokken en thuis gekomen was, stelden zijn leerlingen Hem vragen over de gelijkenis. Hij antwoordde hun: “Begrijpt ook gij nog zo weinig? Beseft gij dan niet, dat al wat van buiten af in de mens komt hem niet kan bezoedelen, omdat het niet in zijn hart komt maar in zijn buik en zijn weg vindt in een zekere plaats ? Zo verklaarde Hij alle voedsel rein. Maar, – zei Hij – wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.”

Donderdag 11 februari Onze Lieve Vrouw van Lourdes

Eerste lezing (Gen. 2, 18-25)

God bracht de vrouw naar de mens; zij zullen volkomen één zijn

God de Heer sprak: “Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.” Toen boetseerde God de Heer uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels in de lucht, en bracht die bij de mens, om te zien hoe hij ze noemen zou: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten. De mens gaf dus namen aan al de tamme dieren en aan al de vogels in de lucht en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij hem paste vond de mens niet. Toen liet God de Heer de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl de mens sliep, nam Hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. Daarna vormde God de Heer uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, een vrouw, en bracht haar naar de mens. Toen sprak de mens: “Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten, want uit een man is zij genomen.” Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden. Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar.

Tussenzang (Ps. 128, 1-2.3.4-5)

Refrein:  Gelukkig die godvrezend zijt.

Gelukkig die godvrezend zijt, de weg des Heren gaat.

Gij zult de vrucht van eigen arbeid eten, tevreden en voorspoedig zult gij zijn.

Uw vrouw daarbinnen in uw huis is als een rijkbeladen wijnstok.

En als olijventakken rond de stam zo staan uw zonen om uw tafel.

Ja, zo wordt elke man gezegend die eer geeft aan de Heer.

U zegene de Heer uit Sion; moogt gij Jeruzalem welvarend zien zolang uw dagen duren.

Vers voor het evangelie (2 Kor. 5, 19)

Alleluia. God was het die in Christus de wereld met zich verzoende: en ons gaf Hij de boodschap van de verzoening mee. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 24-30)

De honden onder tafel eten van de kruimels van de kinderen

In die tijd trok Jezus naar de streek van Tyrus en Sidon. Hij ging er een huis binnen en wilde niet dat iemand het te weten kwam, maar Hij kon niet onopgemerkt blijven. Een vrouw wier dochtertje door een onreine geest was bezeten, kwam dan ook, zodra ze van Hem gehoord had naderbij en wierp zich aan zijn voeten. De vrouw was een Helleense van Syrofenicische afkomst. Zij vroeg Hem de duivel uit haar dochter uit te drijven. Hij sprak tot haar: “Laat eerst de kinderen verzadigd worden. Want het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.” Maar zij had een antwoord en zei Hem: “Jawel, Heer. De honden onder tafel eten immers van de kruimels van de kinderen.” Toen sprak Hij tot haar: “Omdat ge dit zegt, ga heen, de duivel heeft uw dochter verlaten.” Zij keerde naar huis terug, trof haar kind te bed en bevond dat de duivel was heengegaan.

Vrijdag 12 februari                                                                                

Eerste lezing (Gen. 3, 1-8)

Gij zult gelijk worden aan God, door de kennis van goed en kwaad

Van alle dieren, die God de Heer gemaakt had, was er geen zo sluw als de slang. Ze zei tot de vrouw: “Heeft God werkelijk gezegd dat ge van geen enkele boom in de tuin moogt eten?” De vrouw zei tot de slang: “Wij mogen wel eten van de vruchten van de bomen in de tuin. God heeft alleen gezegd: Van de vruchten van de boom die midden in de tuin staat moogt ge niet eten; gij moogt ze zelfs niet aanraken; anders zult gij sterven.” Maar de slang zei tot de vrouw: “Gij zult helemaal niet sterven! God weet dat uw ogen open zullen gaan als ge eet van die boom, en dat ge dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van goed en kwaad.” Toen zag de vrouw dat het goed eten was van die boom, en dat hij een lust was voor het oog, en hoe aantrekkelijk het was er inzicht door te krijgen. Zij plukte dus een vrucht en zij at ervan; zij gaf er ook van aan haar man, die bij haar stond, en ook hij at ervan. Nu gingen hun beiden de ogen open en zij ontdekten dat zij naakt waren. Daarom hechtten ze vijgebladen aaneen en maakten daar lendeschorten van. Toen zij, bij het opkomen van de middagwind, de donder van God de Heer in de tuin hoorden klinken, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor God tussen de bomen van de tuin.

Tussenzang (Ps. 32, 1-2.5.6.7)

Refrein:  Gelukkig degene wiens fout werd vergeven.

Gelukkig degene wiens fout werd vergeven, wiens zonde door God werd bedekt.

Gelukkig de mens die geen schuld heeft bij God, wiens hart geen misdaad verbergt.

Ik heb mijn zonde beleden voor U, mijn schuld niet langer ontkend.

Ik sprak: voor de Heer beken ik mijn fout; toen hebt Gij mijn zonde vergeven.

Daarom zal de vrome zich keren tot U wanneer hij door onheil bedreigd wordt;

al breekt er een stortvloed over hem los, de rampspoed zal hem niet raken.

Mijn toevlucht zijt Gij, mijn redder in nood, Gij hult mij in voorspoed en vreugde.

Vers voor het evangelie (cf. Ef. 1, 17-18)

Alleluia. De God van onze Heer Jezus Christus moge ons innerlijk oog verlichten, om te zien, hoe groot de hoop is waartoe Hij ons roept. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 31-37)

Hij laat doven horen en stommen spreken

In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis. Men bracht een doofstomme bij Hem en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen. Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong met speeksel aan. Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel, zuchtte en sprak tot hem: “Effeta”, wat betekent: Ga open. Terstond gingen zijn oren open, en werd de band van zijn tong losgemaakt zodat hij normaal sprak. Hij verbood hun het aan iemand te zeggen; maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood, des te luider verkondigden zij het. Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit: “Hij heeft alles wel gedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken.”

Zaterdag 13 februari Maria op zaterdag

Eerste lezing (Gen. 3, 9-24)

God de Heer verwees de mens uit de tuin van Eden; hij moest de grond gaan bebouwen waaruit hij was genomen

God de Heer riep de mens en vroeg hem: “Waar zijt gij ?” Hij antwoordde: “Ik hoorde uw donder in de tuin, en toen werd ik bang, omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.” Maar God de Heer zei: “Wie heeft u verteld dat gij naakt zijt ? Hebt ge soms gegeten van de boom die Ik u verboden heb?” De mens antwoordde: “De vrouw die Gij mij als gezellin gegeven hebt, zij heeft mij van die boom gegeven, en toen heb ik gegeten.” Daarop vroeg God de Heer aan de vrouw: “Hoe hebt gij dat kunnen doen?” De vrouw zei: “De slang heeft mij verleid, en toen heb ik gegeten.” God de Heer zei toen tot de slang: “Omdat ge dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt, onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten! Op uw buik zult ge kruipen en stof zult ge vreten, alle dagen van uw leven! Vijandschap sticht Ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen, en gij zijn hiel!” En tot de vrouw zei Hij: “Zeer zwaar zal Ik maken de lasten van uw zwangerschap met pijn zult gij kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, hoewel hij over u heerst.” En tot de man zei Hij: “Omdat gij hebt geluisterd naar uw vrouw en hebt gegeten van de boom die Ik u had verboden, zal de grond vervloekt zijn omwille van u! Zwoegend zult gij van hem eten, alle dagen van uw leven. Distels en doornen zal hij voortbrengen, met veldgewas moet gij u voeden. In het zweet zult ge u werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond, waaruit gij zijt genomen: gij zijt stof, en tot stof keert gij terug.” De mens noemde zijn vrouw Eva, want zij is de moeder geworden van alle levenden. En God de Heer maakte kleren van huiden voor de mens en zijn vrouw en Hij deed hun die aan. En God de Heer zei: “Nu de mens in de kennis van goed en kwaad als een van Ons is geworden, wil Ik voorkomen dat hij nog plukt van de boom van het leven; door daarvan te eten, zou hij eeuwig blijven leven!” Daarom verwees God de Heer hem uit de tuin van Eden, en moest hij de grond gaan bebouwen waaruit hij was genomen. Hij verjoeg dus de mens uit de tuin, en aan de oostkant van de tuin van Eden plaatste Hij de kerubs en de vlam van het wentelend zwaard, om de weg naar de boom van het leven te bewaken.

Tussenzang (Ps. 90, 2.3-4.5-6.12-13)

Refrein:  Gij, Heer, zijt steeds onze toevlucht geweest voor ieder geslacht opnieuw.

Voordat de bergen geboren waren, voordat de aarde was voortgebracht, zijt Gij, God, van eeuwig tot eeuwig.

Wat sterfelijk is vergaat weer tot stof, Gij zegt: keer terug, kind van mensen!

Voor U zijn duizend jaren één dag, als gisteren dat al voorbij is, een uur van slaap in de nacht.

Ons leven breekt af als een droom in de ochtend, kortstondig is het als gras op het veld.

Des morgens ontkiemt het en schiet het op, des avonds is het verwelkt.

Leer ons onze dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van hart.

Laat af, Heer, hoe lang nog pijnigt Gij ons? Wees toch uw dienaars genadig.

Vers voor het evangelie (Fil. 2, 15-16)

Alleluia. Schittert als sterren in het heelal, en houdt vast het woord des levens. Alleluia.

Evangelie (Mc. 8, 1-10)

De mensen aten tot ze verzadigd waren

Toen er in die tijd weer eens veel mensen bijeen waren en zij niets te eten hadden, riep Jezus zijn leerlingen bij zich en sprak tot hen: “Ik heb medelijden met deze mensen, omdat zij al drie dagen bij Mij blijven zodat ze nu zonder voedsel zijn. Wanneer Ik hen zonder eten naar huis laat gaan zullen zij onderweg bezwijken; sommigen van hen zijn van ver gekomen.” Zijn leerlingen antwoordden Hem: “Waar kan iemand hier, op een zo eenzame plaats brood vandaan halen om hen te verzadigen?” Hij vroeg hun: “Hoeveel broden hebt ge dan?” “Zeven”, antwoordden zij. Hij gelastte het volk op de grond te gaan zitten. Toen nam Hij de zeven broden, en na het dankgebed brak Hij ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze voor te zetten aan het volk; en dat deden ze. Ze hadden ook nog wat visjes; na de zegen er over uitgesproken te hebben, zei Hij dat ze ook die moesten voorzetten. De mensen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men zeven manden op. Er waren ongeveer vierduizend personen. Toen zond Hij hen naar huis. Terstond ging Hij met zijn leerlingen scheep en kwam in de streek van Dalmamíta.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom via Ideal op onze doneerpagina of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99 t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.

Hartelijk dank voor uw gave.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood, Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon. Daarom komen wij vol vertrouwen tot u en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd heel de wereld van de Corona-epidemie, genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen. Sta alle mensen bij die lijden onder de gevolgen van deze crises. Geef wijsheid aan onze bestuurders.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet. Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten, geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen, geef ons licht waar het donker is en geef dat wij elkaar spoedig weer in vrijheid en vreugde nabij kunnen zijn.
Maria, bescherm ons en onze dierbaren, geef ons overgave aan de wil van de Vader en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon. Amen.

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen.

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen.

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi secundum verbum tuum

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per Christum Dominum nostrum. Amen.

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God, ℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.