Dagelijks Brood, lezingen van de dag 5 – 8 april 2020

palmzondag-olvternood

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 5 – 8 april 2020

Palmzondag, maandag t/m woensdag in de Goede Week


U kunt deze week downloaden via deze link

Gebed Geestelijke Communie

Gebed dat gebeden kan worden op het moment dat de priester ter Communie gaat

Mijn Jezus, ik geloof dat Gij in het Allerheiligst Sacrament tegenwoordig zijt. Ik bemin U boven alles en wens U in mijn binnenste te ontvangen; maar omdat ik dit thans niet werkelijk kan doen, smeek ik U tenminste op geestelijke wijze in mijn hart te komen. Ik verlang naar U. Zie, ik omhels U alsof Gij reeds gekomen waart en ik verenig mij geheel en al met U. Laat niet toe, dat ik ooit van U gescheiden wordt.

OF

Mijn Jezus, ik geloof dat Gij in het Allerheiligst Sacrament tegenwoordig zijt. Ik bemin U en verlang naar U. Kom in mijn hart. Ik omhels U; verlaat mij nooit meer.

Zondag 5 april – Palmzondag van het lijden van de Heer

Evangelie palmliturgie: Mt. 21, 1-11

Gezegend die komt in de naam van de Heer
Toen Jezus en zijn leerlingen Jeruzalem naderden en de Olijfberg bestegen in de richting van Betfage, zond Jezus twee van hen vooruit met de opdracht: “Gaat naar het dorp, daar vóór u en het eerste dat ge zult vinden is een vastgebonden ezelin met een veulen. Maakt die los en brengt ze bij Mij. En als iemand u een aanmerking maakt, zegt dan: De Heer heeft ze nodig, maar zal ze spoedig terugsturen.” Dit gebeurde, opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet: “Zeg aan de dochter van Sion: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier.” De leerlingen begaven zich op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. Zij brachten de ezelin met haar veulen, legden er hun mantels overheen en Hij ging erop zitten. Zeer velen uit het volk spreidden hun mantels uit op de weg, terwijl anderen de weg bedekten met twijgen, die zij van de bomen hadden gesneden. De mensen, die Hem omstuwden, jubelden: “Hosanna, Zoon van David, gezegend Hij die komt in de Naam van de Heer! Hosanna in den hoge!” Toen Hij Jeruzalem binnentrok, raakte de hele stad in beroering en men vroeg: “Wie is dat?” Het volk antwoordde: “Dit is de profeet Jezus uit Nazaret in Galilea.”

Palmprocessie

Eerste lezing: Jesaja 50, 4-7

Mijn gezicht heb Ik niet afgewend van wie Mij smaadden, maar Ik weet dat Ik niet te schande zal worden God de Heer heeft mij de gave van het woord geschonken; ik versta het de ontmoedigden moed in te spreken. Elke morgen spreekt Hij zijn woord, elke morgen richt Hij het woord tot mij en ik luister met volle overgave. God de Heer heeft tot mij gesproken en ik heb mij niet verzet, ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen, mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten en mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en bespuwden. God de Heer zal mij helpen: daarom zal ik niet beschaamd staan en ik zal geen spier vertrekken. Ja, ik weet dat ik niet te schande zal worden.

Tussenzang: Ps. 22 (21), 8-9, 17-18a, 19-20, 23-24

Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij?
Ze lachen met mij, allen die mij zien, ze grijnzen en ze schudden met het hoofd. Hij steunt toch op de Heer? Laat Die hem dan bevrijden, laat Die hem redden, als Hij hem bemint.
Een meute honden jaagt mij op, een bende booswichten houdt mij omsingeld. Mijn handen en mijn voeten hebben zij gewond, mijn beenderen kan ik wel tellen.
Nu gapen zij mij aan en lachen zij mij uit, nu delen zij mijn kleren onderling en dobbelen om mijn gewaad. Ach Heer, houd U niet ver van mij, mijn steun, kom haastig om mij bij te staan.
Uw naam zal ik verheerlijken onder mijn broeders, voor heel het volk uw lof verkondigen: Gij dienaars van de Heer, verheerlijkt Hem, heel het geslacht van Jakob, brengt Hem dank.

Tweede lezing: Fil. 2, 6-11

Christus heeft zich vernederd, daarom heeft God Hem hoog verheven
Broeders en zusters, Hij, die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hi is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood,
tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam verleend, die boven alle namen is. Opdat bij het noemen van zijn Naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde; en iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader:

Vers voor het evangelie: Fil. 2, 8-9

Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood, tot de dood aan een kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam verleend die boven alle namen is.

Evangelie: Mt. 26, 14-27, 66

Het lijden van onze Heer Jezus Christus

 

HET LIJDENSVERHAAL VAN ONZE HEER JEZUS CHRISTUS VOLGENS MATTEÜS IN HET JAAR A

 

L = lezer of lector

C = Christus (priester)

A = allen

P = andere bijbelse personen

L     In die tijd ging één van de twaalf, Judas lskariot geheten, naar de hogepriesters en zei:

P    “Wat wilt ge mij geven als ik u Jezus in handen speel?”

L    Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit. En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.

 

PAASMAAL EN VERRADER

L    Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen:

A    “Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?”

L    Hij antwoordde:

C    “Gaat naar de stad en zegt aan die en die: De Meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.”

L    De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en maakten het paasmaal gereed. Toen de avond gevallen was, lag Hij met de twaalf leerlingen aan. Onder de maaltijd sprak Hij:

C    “Voorwaar, Ik zeg u: één van u zal Mij overleveren.”

L    Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen:

P    “Ik ben het toch niet, Heer?”

L    Hij antwoordde:

C    “Die met Mij zijn hand in de schotel steekt zal Mij overleveren. Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!”

L    Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei:

P    “Ik ben het toch niet, Rabbi?”

L    Hij antwoordde hem:

C    “Gij zegt het.”

 

INSTELLING VAN DE EUCHARISTIE

L    Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden:

C    “Neemt, eet; dit is mijn Lichaam.”

L    Daarna nam Hij de beker, en, na het spreken van het dankgebed, reikte Hij hun die toe met de woorden:

C    “Drinkt allen hieruit. Want dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Maar Ik zeg u: Van nu af zal Ik niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het met u, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.”

L    Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.

 

VOORSPELLING VAN PETRUS’ VERLOOCHENING

L    Toen sprak Jezus tot hen:

C    “In deze nacht zult ge allen aanstoot aan Mij nemen. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden. Maar na mijn verrijzenis zal Ik u voorgaan naar Galilea.”

L    Toen zei Petrus:

P    “Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit.”

L    Jezus zeide:

C    “Voorwaar, Ik zeg u: nog deze nacht, vóór het kraaien van de haan, zult gij Mij driemaal verloochenen.”

L    Petrus antwoordde Hem:

P    “Al moest ik met U sterven, in geen geval zal ik U verloochenen.”

L    In diezelfde geest spraken ook al de leerlingen.

IN DE HOF VAN OLIJVEN

L    Toen Jezus met hen aan een landgoed kwam dat Getsemane heette, sprak Hij tot zijn leerlingen:

C    “Blijft hier zitten, terwijl Ik ginds ga bidden.”

L    Petrus en de twee zonen van Zebedeüs nam Hij echter met zich mee. Hij begon bedroefd en beangst te worden. Toen sprak Hij tot hen:

C    “Ik ben bedroefd tot stervens toe. Blijft hier en waakt met Mij.”

L    Nadat Hij een weinig verder was gegaan wierp Hij zich plat ter aarde en bad:

C    “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet zoals ik wil, maar zoals Gij wilt.”

L    Toen ging Hij naar zijn leerlingen en vond hen in slaap; en Hij sprak tot Petrus:

C    “Ging het dan uw krachten te boven één uur met Mij te waken? Waakt en bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat. De geest is wel gewillig, maar het vlees zwak.”

L    Hij verwijderde zich voor de tweede keer en weer bad Hij:

C    “Vader, als het niet mogelijk is dat die beker voorbijgaat zonder dat Ik hem drink: dat dan uw wil geschiede.”

L    En teruggekomen vond Hij hen weer in slaap want hun oogleden waren zwaar. Hij liet hen met rust, ging weer heen en bad voor de derde maal nogmaals met dezelfde woorden. Daarna ging Hij naar zijn leerlingen en sprak tot hen:

C    “Slaapt dan maar door en rust uit! Nu is het uur gekomen waarop de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van zondaars. Staat op, laten we gaan; mijn verrader is nabij.”

 

HET VERRAAD

L    Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Judas, één van de twaalf, vergezeld van een grote bende met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters en de oudsten van het volk. Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen:

P    “Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem.”

L    Hij ging recht op Jezus af en zei:

P    “Gegroet Rabbi”,

L    en hij kuste Hem.

Jezus sprak tot hem:

C    “Vriend, zijt ge daarvoor hier?”

 

L    Toen kwamen zij naar voren, grepen Jezus vast en maakten zich van Hem meester. Maar een van Jezus’ gezellen greep naar zijn zwaard, trok het en sloeg met één houw de knecht van de hogepriester het oor af. Toen sprak Jezus tot hem:

C    “Steek uw zwaard weer op zijn plaats. Want allen die naar het zwaard grijpen zullen door het zwaard omkomen. Of meent gij soms dat Ik niet de hulp van mijn Vader  aan inroepen, die Mij dan aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen dat het zo gebeuren moet?”

L    Nu richtte Jezus zich tot de bende:

C    “Als tegen een rover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels om Mij gevangen te nemen. Dagelijks zat Ik in de tempel te onderrichten en toch hebt gij Mij niet gegrepen. Maar dit alles is geschied, opdat de Schriften van de profeten in vervulling zouden gaan.”

L    Toen lieten alle leerlingen Hem in de steek en namen de vlucht.

 

VOOR HET SANHEDRIN

L    Nu zij Jezus in hun macht hadden, voerden zij Hem naar de hogepriester Kajafas, waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. Petrus bleef Hem op een afstand volgen tot aan het paleis van de hogepriester; hij ging naar binnen en zette zich neer bij het dienstvolk om te zien hoe het af zou lopen. De hogepriester en het hele Sanhedrin zochten naar een schijngetuigenis tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar ze vonden er geen, ofschoon er vele valse getuigen optraden. Ten slotte echter kwamen er twee verklaren:

A    “Die man daar heeft beweerd: Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”

L    Toen stond de hogepriester op en sprak tot Hem:

P    “Geeft Ge geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?”

L    Maar Jezus bleef zwijgen. Toen sprak de hogepriester tot Hem:

P    “Ik bezweer U bij de levende God ons te zeggen of Gij de Christus zijt, de Zoon van God.”

L    Jezus gaf hem ten antwoord:

C    “Gij zegt het. Maar Ik zeg u: vanaf nu zult ge de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen op de wolken des hemels.”

L    Toen scheurde de hogepriester zijn kleed en riep uit:

P    “Hij heeft God gelasterd; waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Gij hebt nu toch de godslastering gehoord! Wat denkt gij daarvan?”

L    Zij antwoordden:

A    “Hij verdient de doodstraf.”

L    Daarop spuwden zij Hem in het gezicht en sloegen Hem met de vuist; anderen sloegen Hem met een stok, terwijl ze zeiden:

A    “Wees nu eens voor ons profeet, Messias: wie is het die U geslagen heeft?”

 

DOOR PETRUS VERLOOCHEND

L    Intussen zat Petrus op de open binnenplaats. Hier trad een dienstmeisje op hem toe en zei:

P    “Jij was ook bij Jezus, de Galileeër.”

L    Maar hij ontkende het waar allen bij waren en zei:

P    “Ik weet niet wat je bedoelt.”

L    Hierna ging hij naar het poortgebouw, maar een ander dienstmeisje merkte hem op en zei tot de aanwezigen.

P    “Die daar was bij Jezus, de Nazoreeër!”

L    Hij ontkende opnieuw met een eed:

P    “Ik ken die mens niet.”

L    Even daarna kwamen de omstanders dichterbij en zeiden tot Petrus:

A    “Waarachtig , jij bent er ook één van! Het is duidelijk aan je spraak te horen.

L    Toen begon hij te vloeken en te zweren:

P    “Ik ken die mens niet.”

L    Onmiddellijk daarop kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich het woord van Jezus, die gezegd had:

C    “Voor het kraaien van de haan, zult ge Mij driemaal verloochenen.”

L    Hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.

 

JEZUS VOOR PILATUS

L    Bij het aanbreken van de morgen kwamen alle hogepriesters en oudsten van het volk in vergadering bijeen en spraken over Jezus het doodvonnis uit. Geboeid leidde men Hem weg en Ieverde Hem uit aan de landvoogd Pilatus. Toen Judas, zijn verrader, zag dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij wroeging, en bracht de dertig zilverlingen terug bij de hogepriesters en ouderlingen, met de woorden:

P    “Ik heb misdaan door onschuldig bloed te verraden.”

L    Maar zij antwoordden:

A    “Wat gaat ons dat aan? Dat is uw zaak.”

L    Toen gooide hij de zilverlingen in de tempel en liep weg. Hij ging heen en verhing zich. De hogepriesters raapten de geldstukken op en zeiden:

A    “Wij mogen die niet bij de tempelschat doen, want het is bloedgeld.”

L    En zij besloten er het land van de pottenbakker mee te kopen om daar de vreemdelingen te begraven. Daarom kreeg dit stuk land de naam Bloedakker en zo heet het nog. Aldus ging in vervulling wat de profeet Jeremia gezegd had: Zij namen de dertig zilverlingen, de prijs waarop Hij geschat is, geschat door de zonen van Israël, en gaven die voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heer mij opgedragen had.

L    Jezus werd voor de landvoogd geleid en deze stelde Hem de vraag:

P    “Zijt gij de koning der Joden?”

L    Jezus antwoordde:

C    “Gij zegt het.”

L    Op de beschuldigingen door de hogepriesters en de oudsten tegen Hem ingebracht gaf Hij geen enkel antwoord. Toen zei Pilatus tot Hem:

P    “Hoort Gij niet wat ze allemaal tegen U inbrengen?”

L    Maar Hij gaf hem geen antwoord, op welk punt dan ook, zodat de landvoogd hoogst verbaasd was.

 

JEZUS OF BARABBAS

L    De landvoogd was gewoon, bij elk feest één gevangene naar keuze van het volk, vrij te laten. Men had juist een beruchte gevangene, een zekere Barabbas. Nu zij daar toch bijeen waren, sprak Pilatus tot hen:

P    “Wie wilt ge dat ik u zal vrijlaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt?”

L    Hij wist heel goed dat men Hem uit nijd had uitgeleverd. Terwijl hij op zijn rechterstoel gezeten was, stuurde zijn vrouw hem de boodschap:

P    “Laat u niet in met deze rechtschapen mens, want ik heb vannacht in een droom veel om Hem moeten doorstaan.”

L    Maar de hogepriester en de oudsten haalden het volk over Barabbas te kiezen, en Jezus te doen sterven. De landvoogd nam weer het woord en sprak tot hen:

P    “Wie van de twee wilt ge dat ik u vrijlaat?”

L    Ze zeiden:

A    “Barabbas!”

L    Pilatus vroeg hun:

P    “Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?”

L    Zij riepen allen:

A    “Aan het kruis met Hem!”

L    Hij hernam:

P    “Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?”

L    Maar zij schreeuwden nog harder:

A    “Aan het kruis met Hem!”

L    Toen Pilatus zag dat hij niets verder kwam, maar dat er veeleer tumult ontstond, liet hij water brengen en waste ten overstaan van het volk zijn handen, terwijl hij verklaarde:

P    “Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtschapen man, gij moet het zelf maar verantwoorden.”

L    Heel het volk riep terug:

A    “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!”

L    Daarop liet hij, omwille van hen, Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en gaf Hem over om gekruisigd te worden.

 

BESPOTTING EN KRUISIGING

L    Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee in het Pretorium en verzamelden de hele afdeling rondom Hem. Zij trokken Hem zijn kleren uit en hingen Hem een rode mantel om. Ook vlochten ze een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in de rechterhand. Dan vielen ze voor Hem op de knieën en bespotten Hem met de woorden:

A    “Gegroet, koning der Joden!”

L    Ze bespuwden Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd. Nadat zij hun spel met Hem gedreven hadden, ontdeden ze Hem van de mantel, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en voerden Hem weg ter kruisiging.

 

L    Toen ze de stad uitgingen ontmoetten ze een Cyreneeër, Simon genaamd en vorderden hem tot het dragen van Jezus’ kruis. Gekomen op een plaats die Golgota genoemd wordt – dat wil zeggen Schedelplaats – gaven ze Hem met alsem gemengde wijn te drinken; Hij proefde ervan, maar wilde niet drinken. Nadat ze Hem  gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar, door er om te dobbelen; en daar neergezeten, bleven ze de wacht bij Hem houden. Boven zijn hoofd bracht men een opschrift aan met de reden van zijn veroordeling:

Dit is Jezus, de koning der Joden.

Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd, de één rechts, de ander links. Voorbijgangers hoonden Hem, terwijl ze het hoofd schudden en zeiden:

A    “Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van dat kruis af!”

L    In dezelfde geest zeiden de hogepriesters met de schriftgeleerden en oudsten spottend:

A    “Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden. Hij is toch de koning van Israël! Laat Hem nu van dat kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. Hij stelt vertrouwen in God; laat Die Hem nu bevrijden als Hij behagen in Hem heeft. Hij heeft immers gezegd: Ik ben de Zoon van God!”

L    Zelfs de rovers, die samen met Hem gekruisigd waren, voegden Hem soortgelijke beschimpingen toe.

 

JEZUS STERFT AAN HET KRUIS

L    Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land, tot aan het negende uur toe. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luide stem uit:

C    “Eli, Eli, lama sabaktani!”

L    dat wil zeggen:

C    “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

L    Enkelen uit de omstanders, die het hoorden, zeiden:

A    “Hij roept om Elia!”

L    Onmiddellijk daarop ging één van hen een spons halen, drenkte die in zure wijn, stak ze op een rietstok en bood Hem te drinken. Maar de anderen zeiden:

A    “Laat dat! Wij willen eens zien of Elia Hem komt redden.”

L    Jezus slaakte andermaal een luide kreet en gaf de geest.

 

Hier knielen allen gedurende enige tijd

 

L    En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën, de aarde beefde en de rotsen spleten. De graven gingen open en de lichamen van vele heilige mensen, die ontslapen waren, stonden op. Na zijn verrijzenis kwamen zij uit de graven en gingen naar de heilige stad waar zij aan velen verschenen. De honderdman en zij die met hem bij Jezus de wacht hielden, werden bij het zien van de aardbeving en wat er verder gebeurde door een grote vrees bevangen en zeiden:

A    “Waarlijk, Hij was een Zoon van God.”

 

DE BEGRAFENIS VAN JEZUS

L    Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken; zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd om voor Hem te zorgen. Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs. Toen het avond was geworden kwam een rijk man, een zekere Jozef van Arimatéa, die zich ook als leerling bij Jezus had aangesloten. Hij was naar Pilatus gegaan en had om het lichaam van Jezus gevraagd. Daarop had Pilatus bevolen het te geven. Jozef nam het lichaam, wikkelde het in een smetteloze lijkwade en legde het in zijn graf, dat hij pas in de rots had laten uithouwen. Nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gerold had, ging hij heen. Maria Magdalena en de andere Maria waren erbij en zaten tegenover het graf.

 

DE BEWAKING VAN HET GRAF

L    De volgende dag, dit is dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en Farizeeën gezamenlijk naar Pilatus en zeiden:

A    “Heer, wij herinneren ons dat die bedrieger toen Hij nog leefde gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen. Geef daarom order de veiligheid van het graf te verzekeren, tot de derde dag toe; zijn leerlingen mochten Hem anders eens komen stelen en aan het volk zeggen: Hij is van de doden verrezen. Dit laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste.”

L    Pilatus zei hun:

P    “Ge kunt een wacht krijgen. Neemt dan maar uw veiligheidsmaatregelen, zoals gij u die gedacht hebt.”

L    Zij gingen heen en verzekerden de veiligheid van het graf door de steen te verzegelen en de wacht erbij te plaatsen.

 

Gebed Geestelijke Communie

Op het moment dat de priester ter communie gaat kan één van de gebeden op de binnenzijde van het voorblad worden gebeden.

Maandag 6 april

Eerste lezing: Jes. 42, 1-7

Hij roept niet, en op straat verheft hij zijn stem niet

Zo spreekt de Heer: “Dit is mijn Dienaar die Ik ondersteun, mijn uitverkorene in wie Ik behagen schep: mijn geest stort Ik over hem uit, gerechtigheid laat hij stralen over de volken. Hij roept niet, hij schreeuwt niet en op straat verheft hij zijn stem niet. Het geknakte riet zal hij niet breken, de kwijnende vlaspit niet doven, in waarheid zal hij de gerechtigheid laten stralen. Onvermoeid en ongebroken zal hij op aarde gerechtigheid laten zegevieren de verre kusten zien uit naar zijn leer.” Zo spreekt God de Heer, Hij, die het uitspansel schiep en het spande, die de aarde en haar gewassen uitspreidde, die de mensen daarop adem gaf en een geest aan allen die er zich bewegen: “Ik, de Heer, roep u in gerechtigheid, Ik neem u bij de hand en waak over u en maak u voor de mensen tot het teken van mijn verbond en tot een licht voor de volken. Blinden zult gij de ogen openen, gevangenen uit hun kerker bevrijden en uit de gevangenis allen die in duisternis zitten.”

Tussenzang: Ps. 27(26),1 ,2, 3, 13-14

De Heer is mijn licht en mijn leidsman.
De Heer is mijn licht en mijn leidsman, wie zou ik vrezen; de Heer is de schuts van mijn leven, voor wie zou ik bang zijn?
Al stormen boosdoeners aan om mij te verslinden; mijn vijanden struikelen, al mijn bestrijders bezwijken. Al staan zij in slagorde voor mij, ik ben niet bevreesd, al voeren zij oorlog met mij, toch blijf ik vertrouwen.
Ik reken er nog op tijdens mijn leven de weldaden van de Heer te ervaren. Ziet uit naar de Heer en houd dapper stand, wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

Vers voor het evangelie

Brengen wij hulde aan onze Koning, want Hij alleen heeft barmhartigheid betoond voor onze schuld.

Evangelie: Joh. 12, 1-11

Laat haar begaan. Zij heeft dit gebruik onderhouden vooruitlopend op mijn begrafenis
Zes dagen voor Pasen kwam Jezus te Betanië, waar Lazarus woonde, die Hij uit de doden had opgewekt. Men gaf daar een maaltijd te zijner ere. Marta bediende en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanlagen. Maria nu nam een pond nardusbalsem, echte en heel kostbare, zalfde daarmee Jezus’ voeten en droogde ze met haar haren af. Het huis hing vol balsemgeur. Daarop zei Judas Iskariot, een van zijn leerlingen, dezelfde die Hem zou overleveren: “Waarom is die balsem niet voor driehonderd denaries verkocht en het geld aan de armen gegeven?” Hij zei dat niet, omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was en uit de beurs, die hij bewaarde wegnam wat erin kwam. Jezus echter zei: “Laat haar begaan. Zij heeft dit gebruik onderhouden vooruitlopend op de dag van mijn begrafenis. Want de armen houdt gij altijd bij u, Mij echter niet altijd.” Intussen waren heel veel Joden te weten gekomen dat Jezus daar was en kwamen erheen, niet alleen omwille van Jezus, maar ook om Lazarus te zien, die Hij uit de doden had opgewekt. De hogepriesters besloten toen ook Lazarus uit de weg te ruimen, omdat om hem veel Joden wegliepen en in Jezus geloofden.

Gebed Geestelijke Communie

Op het moment dat de priester ter communie gaat kan één van de gebeden op de binnenzijde van het voorblad worden gebeden.

Dinsdag 7 april 

Eerste lezing: Jes. 49, 1-6

Ik maak u tot een licht voor de heidenen, zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan

Gij eilanden, luistert naar mij! Spitst uw oren, verre volken! Van de moederschoot af heeft de Heer mij geroepen, mijn naam heeft Hij al genoemd van de moederschoot af. Hij heeft van mijn mond een scherpsnijdend zwaard gemaakt en mij beschut met de schaduw van zijn hand. Hij heeft mij een spitse pijl gemaakt en mij in zijn koker geborgen. Hij heeft mij gezegd: “Mijn dienaar zijt gij, Israël, door wie Ik mijn glorie ga vinden.” Maar ik zei: “Vruchteloos heb ik gezwoegd, mijn kracht verging in leegte en wind, maar toch behartigt de Heer mijn recht, en komt mijn beloning van God.” Thans echter heeft de Heer gesproken, die mij van de moederschoot af tot zijn dienaar gevormd heeft om Jakob terug te brengen naar Hem en Israël van de ondergang te redden. Ik sta bij de Heer in ere en mijn God is mijn sterkte. Hij heeft mij gezegd: “Gij zijt niet alleen mijn dienaar om Jakobs stammen op te richten en de gespaarden van Israël terug te brengen. Ik maak u nu ook tot een licht voor de heidenen, zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan.”

Tussenzang: Ps. 71(70), 1-2, 3-4a, 5-6ab, 15, 17

Ik zal uw rechtvaardigheid prijzen.
Tot U, Heer, neem ik mijn toevlucht, stel mij toch nimmer teleur. Gij zijt rechtvaardig, red en bevrijd mij, luister en kom mij te hulp.
Wees mij een vluchtoord, een veilige plaats; mijn rots en mijn burcht zijt Gij altijd geweest. Bevrijd mij, mijn God,uit de handen der zondaars.
Want Gij, mijn God, Gij zijt mijn verwachting, mijn hoop zijt Gij, Heer, sinds mijn vroegste jeugd. Vanaf de moederschoot steun ik op U, Gij waart mijn beschermer sinds mijn geboorte.
Ik zal uw rechtvaardigheid prijzen, uw bijstand de hele dag. Van jongsaf heb ik het ondervonden, en nu nog prijs ik uw daden.

Vers voor het evangelie

Brengen wij hulde aan onze Koning. Gehoorzaam aan de Vader werd Hij weggebracht naar het kruis, als een argeloos lam dat naar de slachtbank wordt geleid.

Evangelie: Joh. 13, 21-33.36-38

Eén van u zal Mij overleveren. Nog eer de haan kraait zult gij Mij driemaal verloochen hebben.

In die tijd toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag werd Hij ontroerd en bevestigde: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren.” De leerlingen keken elkaar aan, in het onzekere wie Hij bedoelde. Een van de leerlingen, degene die door Jezus bemind werd, lag dicht tegen Jezus aan. Simon Petrus gaf hem een teken en vroeg hem: “Wie bedoelt Hij?” Toen leunde deze tegen Jezus’ borst en zei: “Heer, wie is het?” Jezus antwoordde: “Hij is het aan wie Ik het stuk brood zal geven, dat Ik ga indopen.” Na het stuk brood te hebben ingedoopt, reikte Hij het toe aan Judas Iskariot. En toen Judas dit had aangenomen, voer de satan in hem. Jezus zei hem: “Wat gij te doen hebt, doe dat spoedig.” Maar niemand van de aanliggenden begreep waarom Hij dit tot hem zei. Omdat Judas de beurs hield, meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg: Koop wat wij voor het feest nodig hebben, of dat hij iets aan de armen moest geven. Toen hij het stuk brood had aangenomen, ging hij terstond weg. Het was nacht. Na zijn vertrek zei Jezus: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. Als God in Hem verheerlijkt is zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken, ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken. Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Gij zult Mij zoeken, en zoals Ik tot de Joden gezegd heb: Waar Ik heenga kunt gij niet komen, zo zeg Ik het thans tot u.” Simon Petrus zei Hem: “Heer, waar gaat Gij naar toe?” Jezus gaf hem ten antwoord: “Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen, later wel.” Petrus vroeg Hem: “Heer, waarom kan ik U niet terstond volgen? Mijn leven zal ik voor U geven.” Jezus antwoordde: “Uw leven zult gij voor Mij geven? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Nog eer de haan kraait zult gij Mij driemaal verloochend hebben.”

Gebed Geestelijke Communie

Op het moment dat de priester ter communie gaat kan één van de gebeden op de binnenzijde van het voorblad worden gebeden.

Woensdag 8 april

Eerste lezing: Jes. 50, 4-9a

Mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en bespuwden

De Heer heeft mij gegeven de tong van een goede leerling, zodat ik de moedeloze toe kan spreken. In de morgen wekt Hij mij op om te spreken, in de morgen wekt Hij mij op om te luisteren, zodat ik hoor wat een leerling hoort. God de Heer heeft tot mij gesproken en ik heb mij niet verzet, ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen, mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten en mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en bespuwden. God de Heer zal mij helpen. Daarom zal ik niet beschaamd staan. Hij staat naast mij, mijn verdediger! Wie durft mij aanklagen? Laat ons tegenover elkaar gaan staan! Wie is mijn tegenpartij? Hij trede op mij toe! De Heer is mijn helper! Wie overtuigt mij van schuld?

Tussenzang: Ps. 69(68), 8-10, 21bcd-22, 31, 33-34

Verhoor mij, omdat Gij barmhartig zijt, Heer, nu is het de tijd van genade.

Om U heb ik iedere smaad verdragen, al steeg mij het schaamrood naar het gelaat. Een vreemdeling werd ik voor mijn verwanten, mijn eigen broers kennen mij niet meer. De zorg voor uw huis heeft mij uitgeteerd, op mij kwam de hoon neer van hen die U honen.
De smaad heeft mijn hart gebroken, ondragelijk is het geschimp. Ik wachtte vergeefs op deernis, op troost, maar ik vond ze niet. Zij deden vergif in mijn voedsel, zij lesten mijn dorst met azijn.
Gods Naam zal ik loven in mijn gezang, Hem dankbaar overal prijzen. Ziet toe, geringen, en weest verheugd, schept moed, gij allen die God zoekt. God luistert naar wat een arme Hem vraagt, vergeet zijn gevangenen niet.

Vers voor het evangelie

Brengen wij hulde aan onze Koning, want Hij alleen heeft barmhartigheid betoond voor onze schuld.

Evangelie: Mt. 26, 14-25

De Mensenzoon gaat heen, zoals van Hem geschreven staat, Maar wee de mens door wie Hij wordt overgeleverd!

In die tijd ging een van de twaalf, Judas Iskariot geheten, naar de hogepriesters en zei: “Wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel?” Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit. En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren. Op de eerste dag van het ongedesemde brood, kwamen de leerlingen Jezus vragen: “Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?” Hij antwoordde: “Gaat naar de stad en zegt aan die en die: De Meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.” De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en maakten het paasmaal gereed. Toen de avond gevallen was lag Hij met de twaalf leerlingen aan. Onder de maaltijd sprak Hij: “Voorwaar, Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren.” Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen: “Ik ben het toch niet, Heer?” Hij antwoordde: “Die met Mij zijn hand in de schotel steekt zal Mij overleveren. Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!” Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei: “Ik ben het toch niet, Rabbi?” Hij antwoordde hem: “Gij zegt het.”

Gebed Geestelijke Communie

Op het moment dat de priester ter communie gaat kan één van de gebeden op de binnenzijde van het voorblad worden gebeden.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood,
Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven
en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon.
Daarom komen wij vol vertrouwen tot u
en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd ons land van de Corona-epidemie,
genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen.
Geef wijsheid aan onze bestuurders en geef dat wij spoedig
weer kunnen samenkomen om ons geloof te vieren.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet.
Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten,
geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen,
geef ons licht waar het donker is.

Maria, bescherm ons en onze dierbaren,
geef ons overgave aan de wil van de Vader
en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon.
Amen

Imprimatur: Haarlem, 14 maart 2020 +Johannes Hendriks

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus Sancta Maria, Mater Dei.
Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi sectundum verbum tuum

Ave Maria . . .

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria . . .

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix,
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus
Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur Per Christum Dominum nostrum. Amen

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot.
Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria . . .

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria . . .

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God,
℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden

Laat ons bidden

Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis Door Christus, onze Heer. Amen.