Dagelijks Brood, lezingen van de dag 3 – 8 februari 2020

martelaarschap-heilige-agatha-van-catania-olv-ter-nood-heiloo

Afbeelding: 5 februari, martelaarschap van sint Agatha van Catania, Codex Bodmer

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 3 – 8 februari 2020

4e week door het jaar

U kunt deze week downloaden via deze link (pdf)

Maandag 3 februari – H. Blasius, bisschop en martelaar

Eerste lezing (2 Sam. 15, 13-14.30; 16, 5-13a)

In die dagen kwam bij David een bode met het bericht dat de Israëlieten de zijde van Absalom gekozen hadden. Daarop zei David tot al zijn dienaren die bij hem in Jeruzalem waren: “Vooruit, wij moeten vluchten; anders ontkomen wij niet aan Absalom. Als u niet haastig vertrekt, zal hij ons vóór zijn, ons in het onheil storten en zijn zwaard tegen de stad keren.” David ging de helling van de Olijfberg op. Wenend ging hij naar boven, het hoofd omhuld en barrevoets; ook al degenen, die hem vergezelden hadden hun hoofd omhuld en gingen wenend de berg op. Later, toen koning David Bachurim bereikt had, kwam daar een man op hem toegelopen; hij was uit hetzelfde geslacht als de familie van Saul en heette Simi, de zoon van Gera. Vloekend en tierend kwam hij de stad uit en hoewel de soldaten en de keurtroepen links en rechts van David liepen, bekogelde hij koning David en zijn gevolg met stenen. Vloekend schreeuwde Simi: “Eruit, bloedhond! Eruit, onverlaat! De Heer wreekt al het bloed van het huis van Saul op u, omdat gij hem het koningschap afhandig hebt gemaakt; nu geeft de Heer het aan uw zoon Absalom. Zo krijgt ge de ellende, die u toekomt, omdat ge een bloedhond zijt.” Abisai, de zoon van Seruja, zei tot de koning: “Wat voor recht heeft die dode hond om mijn heer de koning te vervloeken? Zal ik hem een kopje kleiner gaan maken?” Maar koning David zei: “Is dat soms uw zaak, zoon van Seruja? Als hij David vervloekt, omdat de Heer hem dat ingegeven heeft, wie mag dan vragen, met welk recht hij dat doet?” En David zei tot Abisai en tot zijn hovelingen: “Kijk eens, mijn bloedeigen zoon staat mij naar het leven. Wat hebben we dan van een Benjaminiet te verwachten? Laat hem vloeken, want de Heer heeft hem dat ingegeven. Misschien ziet de Heer neer op mijn ellende en geeft hij mij het geluk weer terug, in plaats van zijn vervloeking van vandaag.” Daarop vertrokken David en zijn mannen verder.

Tussenzang (Ps. 3)

Refrein: Heer, richt U op en kom nader, kom mij te hulp, mijn God!

Heer, hoe talrijk zijn zij die mij kwellen, dreigend komen zij op mij af. Overal hoor ik ze roepen: redding bij God vindt hij niet!
Toch zijt Gij, Heer, mijn schild, Gij geeft mij eer en aanzien. Altijd wanneer ik roep tot de Heer antwoordt Hij mij van zijn heilige berg.
Veilig kan ik gaan rusten en slapen, veilig weer opstaan, want Hij staat mij bij. Duizenden vijanden zal ik niet vrezen, ook al dringen zij wild om mij heen. Heer, richt U op en kom nader, kom mij te hulp, mijn God!

Vers voor het evangelie (Ps. 145/144, 13cd)

Alleluia. Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij doet. Alleluia.

Evangelie (Mc. 5, 1-20)

In die tijd kwamen Jezus en zijn leerlingen aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen. Nauwelijks was Hij uit de boot gestapt, of daar liep Hem uit de grotspelonken een man tegemoet, die in de macht was van een onreine geest. Hij huisde in de graven en niemand was meer in staat hem zelfs met een ketting te boeien, want al meermalen was hij in voet- en handboeien geketend geweest, maar de handboeien had hij uit elkaar getrokken en de voetboeien verbrijzeld. Niemand was dus bij machte hem te overweldigen. Dag en nacht was hij onafgebroken in de grafspelonken en in de bergen aan het schreeuwen en beukte zichzelf met stenen. Toen hij in de verte Jezus zag, snelde hij op Hem toe en viel Hem te voet. Luid schreeuwend riep hij: “Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van God, de Allerhoogste? Ik bezweer U bij God, kwel mij niet! Want Jezus had hem gezegd: “Onreine geest, ga weg uit die man.” Daarop vroeg Jezus hem: “Wat is uw naam?” Hij antwoordde: “Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen.” En hij smeekte Jezus met aandrang, dat Hij hen niet uit de streek zou wegjagen. Nu was men daar tegen de berghelling een grote kudde zwijnen aan het hoeden. Zij smeekten Hem: “Stuur ons in die zwijnen en laat ons daarin gaan.” Hij stond het hun toe. De onreine geesten gingen uit de bezetene, voeren in de zwijnen en de troep stortte zich van de steile oever in het meer, ongeveer tweeduizend, en ze verdronken. De zwijnenhoeders namen de vlucht en vertelden het in de stad en op het land. Daarop kwamen de mensen kijken wat er gebeurd was. Zij kwamen naar Jezus toe en zagen de bezetene zitten, gekleed en goed bij zijn verstand, dezelfde die in de macht van Legioen geweest was; en ze werden door vrees bevangen. Die het gezien hadden, verhaalden hun hoe het gegaan was met de bezetene, en vertelden ook over de zwijnen. Daarop begonnen ze bij Hem aan te dringen hun streek te verlaten. Maar toen Jezus in de boot stapte, verzocht de man die bezeten geweest was bij Hem te mogen blijven. Jezus stond dit echter niet toe, maar zei hem: “Ga naar huis, naar de uwen en vertel hun alles wat de Heer aan u gedaan heeft en hoe Hij u barmhartigheid heeft bewezen.” De man ging heen en begon in Dekápolis alles te verkondigen wat Jezus aan hem gedaan had. En allen stonden verbaasd.

Dinsdag 4 februari

Eerste lezing (2 Sam. 18, 9-10.14b.24-25a. 30-19, 3)

In die dagen werd Absalom door de dienaren van David gevonden. Toen namelijk het muildier waarop Absalom reed onder een grote eik doorging, raakte Absaloms hoofd tussen de takken beklemd, en omdat zijn muildier verder liep kwam hij tussen hemel en aarde te hangen. Een soldaat zag dat en meldde het aan Joab: “Ik heb Absalom gevonden! Hij hangt in een eik.” Joab nam drie stokken en raakte daarmee Absalom, die nog levend midden in de eik hing, tegen zijn borst. David zat tussen de beide poortgebouwen. Een wachter klom op het dak van het poortgebouw, boven op de muur, en toen hij rondkeek, zag hij iemand, die heel alleen kwam aanrennen. De wachter liet het de koning melden en deze zei: “Wacht hier even terzijde.” De bode Achimaäs deed dat. Nu kwam ook een tweede bode, een Kusiet aan. Hij zei: “Ik heb goed nieuws voor mijn heer de koning. De Heer heeft u recht verschaft tegenover allen, die tegen u in opstand waren gekomen.” Maar de koning vroeg de Kusiet: “Is alles goed met de jongen, met Absalom ?” Toen zei de Kusiet: “Het was te wensen, dat het alle vijanden van mijn heer de koning, allen die kwaad tegen u beramen, op dezelfde wijze verging als het die jongeman vergaan is.” Diep geschokt trok de koning zich terug in de bovenkamer van het poortgebouw; wenend liep hij op en neer, terwijl hij bleef roepen: “Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Ach, was ik maar in jouw plaats gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!” Aan Joab werd bericht: “De koning weent en treurt over Absalom.” En bij iedereen, die hoorde dat de koning verdriet had om zijn zoon, verkeerde de overwinningsroes op slag in rouw.

Tussenzang (Ps. 86/85)

Refrein: Aanhoor mijn gebed, Heer, en wil mij verhoren.

Aanhoor mijn gebed, Heer, en wil mij verhoren, ik ben ongelukkig en arm. Bescherm mij, want U ben ik toegewijd, draag zorg voor uw dienaar, hij rekent op U.
Mijn God zijt Gij toch, heb erbarmen met mij, voortdurend roep ik tot U. Verblijd het hart van uw dienaar, Heer, ik richt mij tot U vol vertrouwen.
Gij zijt immers goed en genadig, Heer, barmhartig voor elk die U aanroept. Luister dan, Heer, naar mijn bidden, geef acht op mijn smekende stem.

Vers voor het evangelie (Joh. 6, 64b.69b)

Alleluia. Uw woorden, Heer, zijn geest en leven; uw woorden zijn woorden van eeuwig leven. Alleluia.

Evangelie (Mc. 5, 21-43)

Toen Jezus weer met de boot overgestoken was stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge. Toen deze Hem zag, viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang: “Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.” Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op. Er was een vrouw bij, die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed. Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; integendeel, het was nog erger met haar geworden. Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: “Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.” Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust, dat er een kracht van Hem was uitgegaan; Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?” Zijn leerlingen zeiden tot Hem: “Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft Mij aangeraakt?” Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had. Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid. Toen sprak Hij tot haar: “Dochter, uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.” Hij was nog niet uitgesproken of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap: “Uw dochter is gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?” Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: “Wees niet bang, maar blijf geloven.” Hij liet niemand met zich meegaan behalve Petrus, Jakobus, en Johannes, de broer van Jakobus. Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmisbaar van mensen, die luid weenden en weeklaagden. Hij ging naar binnen en zei tot hen: “Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven maar slaapt.” Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: “Talita koemi”; wat vertaald betekent: Meisje, Ik zeg je, sta op. Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond, want het was twaalf jaar. En ze stonden stom van verbazing. Hij legde hun nadrukkelijk op, dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe dat men haar te eten moest geven.

Woensdag 5 februari H. Agatha, maagd en martelares

Eerste lezing (2 Sam. 24, 2.9-17)

In die dagen zei koning David tot Joab, zijn legeraanvoerder: “Ga rond bij alle stammen van Israël, van Dan tot Berseba, om het volk te tellen; ik wil weten hoe talrijk het volk is.” Toen de telling gebeurd was, deelde Joab de uitslag aan de koning mee: Israël telde achthonderdduizend weerbare mannen, die het zwaard konden hanteren en Juda vijfhonderdduizend. Maar toen David de volkstelling had laten houden, begon zijn hart te bonzen van angst en hij zei tot de Heer: “Ik heb zwaar gezondigd door dat te doen. Ach Heer, vergeef toch de zonde van uw dienaar; ik heb zeer dwaas gehandeld.” Toen David de volgende ochtend opstond, was het woord van de Heer al gekomen tot de profeet Gad, de ziener van David: “Gij moet tot David gaan zeggen: Zo spreekt de Heer: Drie dingen leg Ik u voor, waarvan gij er één moet kiezen; daarmee zal Ik u treffen.” Gad begaf zich naar David, legde hem dit voor en vroeg: “Moet er zeven jaar hongersnood over uw land komen, wilt u drie maanden lang achtervolgd door uw vijanden op de vlucht zijn, of moet drie dagen lang de pest door uw land gaan? Denk goed na en beslis dan wat ik moet antwoorden aan Hem die mij zendt.” Toen zei David tot Gad: “Ik weet me geen raad, maar wij kunnen beter in de hand van de Heer vallen – want zijn barmhartigheid is groot – dan in de handen van mensen.” Dus liet de Heer de pest op Israël los, van die ochtend af tot op de vastgestelde tijd en er stierven van Dan tot Berseba zeventigduizend mensen. Toen de engel van de Heer zijn hand uitstak om ook Jeruzalem te teisteren, kreeg de Heer spijt over het onheil en zei Hij tot de engel, die onder het volk verderf stichtte: “Het is genoeg; laat uw hand zakken.” De engel van de Heer stond toen bij de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet. Toen David de engel zag, die het volk teisterde zei hij tot de Heer: “Ach Heer, alleen ik heb gezondigd, alleen ik heb verkeerd gedaan, maar deze schapen, wat hebben zij gedaan? Laat uw hand liever op mij drukken en op het huis van mijn vader!”

Tussenzang (Ps. 32/31)

Refrein: Voor de Heer beken ik mijn fout; en Gij hebt mijn zonde vergeven.
Gelukkig degene wiens fout werd vergeven, wiens zonde door God werd bedekt. Gelukkig de mens, die geen schuld heeft bij God, wiens hart geen misdaad verbergt.
Toen heb ik mijn zonde beleden voor U, mijn schuld niet langer ontkend. Ik sprak: voor de Heer beken ik mijn fout; toen hebt Gij mijn zonde vergeven.
Daarom zal de vrome zich keren tot U wanneer hij door onheil bedreigd wordt; al breekt er een stortvloed over hem los, de rampspoed zal hem niet raken.
Mijn toevlucht zijt Gij, mijn redder in nood, Gij hult mij in voorspoed en vreugde.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)

Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 1-6)

In die tijd begaf Jezus zich naar zijn vaderstad en zijn leerlingen gingen met Hem mee. Toen het sabbat was, begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: “Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid, die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten? Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?” En zij namen er aanstoot aan. Maar Jezus sprak tot hen: “Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.” Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas, die Hij de handen oplegde. Hij stond verwonderd over hun ongeloof.

Donderdag 6 februari – HH. Paulus Miki en gezellen, martelaren; H. Amandus, bisschop

Eerste lezing (1 Kon. 2,1-4.10-12)

Toen Davids einde naderde,
bond hij zijn zoon Salomo het volgende op het hart:
“Ik ga de weg van al het aardse.
Wees sterk en toon dat je een man bent.
Blijf trouw aan de dienst van de Heer, onze God:
bewandel zijn wegen en onderhoud zijn wetten,
geboden, voorschriften en verordeningen,
zoals geschreven staat in de wet van Mozes.
Dan zul je slagen in alles wat je doet en onderneemt.
Dan zal de Heer het woord gestand doen,
dat Hij tot mij gesproken heeft:
Als uw zonen trouw,
met heel hun hart en heel hun ziel, mijn wegen bewandelen,
dan zal het u nooit ontbreken aan afstammelingen
op de troon van Israël.”
Toen ging David ter ruste bij zijn voorvaderen
en werd begraven in de Davidstad.
Veertig jaar had David over Israël geregeerd;
te Hebron had hij zeven jaar geregeerd
en te Jeruzalem drieëndertig jaar.
Salomo zetelde op de troon van zijn vader
en zijn koningschap kreeg steeds meer vaste voet.

Tussenzang (1 Kron. 29)

Refrein: Al wat bestaat, Heer, richt zich naar uw bevel.

Gij zijt geprezen, Heer, in alle eeuwen,
Gij, God van onze vader Israël.

Groot zijt Gij in uw daden, oppermachtig,
verheven, luisterrijk en hoog geëerd.

Want alles in de hemel en op aarde is het uwe,
Gij zijt de koning, Heer, die boven alles staat.

Van U zijn aanzien en bezit afkomstig,
al wat bestaat richt zich naar uw bevel.

Gij kunt beschikken over vaardigheid en krachten,
wat groot en sterk is hebt Gij zo gemaakt.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 34)

Alleluia. Geef mij begrip om uw wet na te leven, Heer, om haar te volgen met heel mijn hart. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 7-13)

In die tijd riep Jezus de twaalf bij zich
en begon hen twee aan twee uit te zenden.
Hij gaf hun macht over de onreine geesten
en verbood hun
iets anders mee te nemen voor onderweg dan alleen een stok:
geen voedsel, geen reiszak, geen kopergeld in hun gordel.
“Wel moogt ge sandalen dragen,
maar trekt geen dubbele kleding aan.”
Hij zei verder:
“Als ge ergens een huis binnengaat,
blijft daar tot ge weer afreist.
En is er een plaats waar men u niet ontvangt
en niet naar u luistert,
gaat daar dan weg
en schudt het stof van uw voeten als een getuigenis tegen hen.”
Zij vertrokken om te prediken dat men zich moest bekeren.
Zij dreven veel duivels uit,
zalfden veel zieken met olie en genazen hen.

Vrijdag 7 februari

Eerste lezing (Sir. 47, 2-11)

Zoals het vet van het vredeoffer,
zo werd ook David afgezonderd van de zonen van Israël.
Hij speelde met leeuwen als met bokjes,
en met beren als met lammetjes.
Heeft hij niet in zijn jeugd een reus gedood
en de smaad van het volk weggenomen,
doordat hij met zijn hand de slingersteen ophief
en de grootspraak van Goliat neersloeg?
Hij riep immers de Heer, de Allerhoogste, aan
en deze gaf in zijn rechterhand de kracht
om een machtig krijgsman neer te vellen
en de hoorn van zijn volk te verhogen.
Zo eerde men hem om de tienduizenden
en prees men hem wegens de zegeningen des Heren,
terwijl men hem een erekroon bracht.
Want hij verdelgde de vijanden, die van alle kanten kwamen
en vernietigde de Filistijnen, zijn tegenstanders;
tot de dag van heden verbrak hij hun hoorn.
Bij alles wat hij deed, prees hij de Heilige, de Allerhoogste,
met woorden van verheerlijking.
Met zijn gehele hart zong hij een loflied
en had hij zijn Schepper lief.
Hij stelde zangers op tegenover het altaar
om met luide stemmen schone melodieën te doen klinken.
Hij zette luister bij aan de feesten
en verleende aan de hoogtijden een volmaakte schoonheid,
terwijl zij zijn heilige naam prezen
en van de vroege morgen af het heiligdom deden weerklinken.
De Heer nam zijn zonden weg
en verhoogde zijn hoorn voor eeuwig,
schonk hem de belofte van een blijvend koningschap
en een roemrijke troon in Israël.

Tussenzang (Ps. 18/17)

Refrein: Verheerlijkt zij God, mijn verlosser.

Gods wegen zijn goed, zijn woord is betrouwbaar,
voor ieder die vlucht tot Hem is Hij een rots.
De Heer zij geprezen, gezegend mijn rots,
verheerlijkt zij God, mijn verlosser.

Nu dank ik U onder de volkeren, Heer,
en zing ik mijn lied voor uw Naam.
Want Gij hebt uw koning de zege geschonken,
uw gunsten bewezen aan uw gezalfde,
aan David en zijn geslacht voor altijd.

Vers voor het evangelie (Ps. 145/144, 13cd)

Alleluia. Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij doet. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 14-29)

Toen koning Herodes over Jezus hoorde,
want zijn naam was bekend geworden,
zei hij:
“Johannes de Doper is verrezen uit de doden
en daarom werken die wonderkrachten in hem.”
Maar anderen zeiden:
“Het is Elia”,
en weer anderen:
“Hij is een profeet, zoals de andere profeten.”
Maar toen Herodes dit alles hoorde, zei hij:
“Neen, het is Johannes, die ik onthoofd heb,
die verrezen is.”
Herodes had namelijk zelf Johannes laten grijpen
en in de gevangenis in boeien geslagen omwille van Herodias,
de vrouw van zijn broer Filippus,
want hij had haar tot vrouw genomen.
Johannes had immers tot Herodes gezegd:
“Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben.”
Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem doden,
maar zij kreeg geen kans,
want Herodes had ontzag voor Johannes.
Hij wist, dat hij een rechtschapen en heilig man was
en nam hem in bescherming.
Telkens wanneer hij hem gehoord had, verkeerde hij in tweestrijd,
maar toch luisterde hij graag naar hem.
Er kwam echter een gunstige dag,
toen Herodes bij zijn verjaardag
een maaltijd aanrichtte voor zijn hoogwaardigheidsbekleders,
zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea.
De dochter van Herodias trad op met een dans
en zij beviel aan Herodes en zijn tafelgenoten.
De koning zei tot het meisje:
“Vraag me wat je wilt en ik zal het je geven.”
En hij bevestigde haar met een eed:
“Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven,
al is het de helft van mijn koninkrijk.”
Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder
“Wat zou ik vragen?”
Deze antwoordde:
“Het hoofd van Johannes de Doper.”
Zij haastte zich naar binnen, naar de koning
en zei hem haar verlangen:
“Ik wil
dat u mij op staande voet
op een schotel
het hoofd van Johannes de Doper geeft.”
Dit deed de koning leed,
maar om zijn eed gestand te doen en ook wegens zijn tafelgenoten
wilde hij haar niet afwijzen.
Terstond stuurde de koning dus een lijfwacht
en gelastte hem het hoofd van Johannes te brengen.
De man ging en onthoofdde Johannes in de gevangenis.
Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje;
het meisje gaf het weer aan haar moeder.
Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden,
kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.

Zaterdag 8 februari

Eerste lezing (1 Kon. 3, 4-13)

In die dagen ging koning Salomo naar Gibeon
om daar te offeren,
want dat was de voornaamste offerhoogte.
Duizend brandoffers droeg Salomo op dit altaar op.
In Gibeon verscheen de Heer ‘s nachts
in een droom aan Salomo en zei:
“Wat wilt ge dat Ik u geef?”
Salomo antwoordde:
“Gij hebt uw dienaar, mijn heer David, een grote gunst bewezen.
Daar hij zijn schreden naar U richtte,
getrouw, rechtschapen en eerlijk jegens U,
hebt Gij hem een zoon gegeven, die nu zetelt op zijn troon.
Welnu, Heer mijn God,
Gij hebt uw dienaar tot koning verheven
als opvolger van mijn vader David,
hoewel ik maar een jonge man ben
en nog niet weet wat ik doen of laten moet.
Zo staat uw dienaar te midden van het volk,
dat Gij hebt uitverkoren,
een groot volk, zo groot
dat het niet te tellen of te schatten is.
Geef dus uw dienaar een opmerkzame geest,
om recht te kunnen spreken voor uw volk
en onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad.
Want wie is in staat recht te spreken
voor dit grote volk van U?”
Dit verzoek van Salomo behaagde de Heer.
En God zei tot hem:
“Omdat ge juist dit gevraagd hebt
en niet gevraagd hebt om een lang leven
en ook niet om rijkdom
en evenmin om de dood van uw vijanden,
maar omdat ge gevraagd hebt
om inzicht om recht te kunnen spreken,
daarom voldoe Ik aan uw verzoek
en geef Ik u een geest vol wijsheid en begrip,
zoals vóór u niemand ooit heeft gehad
en ook na u niemand zal hebben.
En ook wat ge niet gevraagd hebt geef Ik u:
rijkdom en aanzien, zoveel
dat geen koning aan u gelijk zal zijn, zolang ge leeft.”

Tussenzang (119/118)

Refrein: Leer mij, Heer, uw beschikkingen kennen.

Hoe houdt men van jongsaf zijn weg onbedorven?
Door acht te slaan op uw woord.
Met heel mijn hart richt ik mij tot U:
laat mij niet afwijken van uw geboden.

Uw uitspraken berg ik diep in mijn hart
om niet tegen U te misdoen.
Gij zijt lofwaardig, Heer,
leer mij uw beschikkingen kennen.

Mijn lippen verkondigen allerwegen
wat door uw mond is bepaald.
Mijn vreugde vind ik in wat Gij verordent,
dat is mijn rijkste bezit.

Vers voor het evangelie (cf. Hand. 16, 14b)

Alleluia. Maak ons hart ontvankelijk, Heer, en dat wij ons richten naar het woord van uw Zoon. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 30-34)

In die tijd
voegden de apostelen zich bij Jezus
en brachten Hem verslag uit
over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden.
Daarop sprak Hij tot hen:
“Komt nu eens zelf mee
naar een eenzame plaats om alleen te zijn
en rust daar wat uit.”
Want wegens de talrijke gaande en komende mensen
hadden zij zelfs geen tijd om te eten.
Zij vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats
om alleen te zijn.
Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging;
uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen
en ze waren er nog eerder dan zij.
Toen Jezus aan land ging,
zag Hij dan ook een grote menigte.
Hij gevoelde medelijden met hen,
want zij waren als schapen zonder herder;
en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus Sancta Maria, Mater Dei.
Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi sectundum verbum tuum

Ave Maria . . .

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria . . .

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix,
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus
Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur Per Christum Dominum nostrum. Amen

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot.
Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria . . .

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria . . .

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God,
℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden

Laat ons bidden

Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis Door Christus, onze Heer. Amen.