Dagelijks Brood: Lezingen van de dag: 27e week door het jaar 7 – 13 okt 2019

heilige-dionysius-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag: maandag 7 t/m 13 oktober 2019

27e week van door het jaar plus de lezingen van de 28e zondag C

U kunt deze week downloaden via deze link

Maandag 7 oktober – Heilige Maagd Maria van de Rozenkrans

Eerste lezing (Jon. 1, 1-2, 1.11)

Het woord van de Heer werd gericht tot Jona, de zoon van Amittai: “Sta op, ga naar Nineve, de grote stad Nineve, en zeg haar aan, dat haar verdorvenheid is doorgedrongen tot Mij in den hoge.” En Jona stond op, maar om te vluchten naar Tarsis, weg van de Heer. Hij begaf zich naar Jaffa en hij vond daar een schip dat op het punt stond naar Tarsis te varen. Hij betaalde voor de overtocht en ging aan boord om mee te varen naar Tarsis, weg van de Heer. Maar de Heer smeet hevige wind op de zee en er brak op de zee een hevige storm los, dat het schip dreigde te breken. De zeelieden werden bevreesd en ieder van hen riep tot zijn eigen god. Om het schip lichter te maken, smeten ze de lading in zee. Jona echter was afgedaald tot in het diepst van het ruim, had zich daar neergelegd en was in een diepe slaap gevallen. De kapitein kwam naar hem toe en zei tot hem: “Hoe kunt u zo diep slapen? Sta op en bid tot uw god; dan denkt die god misschien aan ons en gaan wij niet te gronde!” De mannen zeiden tot elkaar: “Kom, laten we het lot werpen om te zien, aan wie het ligt, dat deze ramp ons treft.” Zij wierpen het lot en het lot viel op Jona. Zij vroegen hem: “U, aan wie het ligt, dat ons deze ramp treft, vertel ons eens: Waarom zijt u op reis en waar komt u vandaan? Wat is uw land en tot welk volk behoort u?” Jona antwoordde: “Ik ben een Hebreeër en ik vrees de Heer, de God van de hemel, die de zee en het land gemaakt heeft.” Toen werden de mannen zeer bevreesd en ze zeiden tot Jona: “Hoe hebt u zoiets kunnen doen?” Ze hoorden namelijk dat hij, om weg te komen van de Heer, op de vlucht was gegaan; dat vertelde hij hen. Zij vroegen hem: “Wat moeten wij met u doen om door de zee met rust gelaten te worden?” De zee werd namelijk steeds stormachtiger. Hij antwoordde: “Neem mij maar op en smijt mij in zee. Dan zal de zee u met rust laten. Ik weet: het ligt aan mij, dat deze hevige storm u heeft getroffen.” De mannen deden nog een poging om terug te roeien naar het land, maar zij slaagden daar niet in, omdat de zee om hen heen steeds stormachtiger werd. Toen riepen zij tot de Heer: “Ach Heer, laat ons niet te gronde gaan, wanneer wij deze man om het leven brengen, en reken ons dit niet aan als het vergieten van onschuldig bloed; het heeft u, Heer, toch immers behaagd, dit te laten gebeuren!” Nu zond de Heer een grote vis om Jona te verzwelgen. En Jona was in de buik van de vis, drie dagen en drie nachten. Toen sprak de Heer tot de vis en de vis spuwde Jona op het droge.

Tussenzang (Jon. 2)

Refrein: Uit het graf hebt Gij mij doen verrijzen, mijn Heer en mijn God!
In mijn ellende heb ik tot de Heer geroepen en Hij heeft mij verhoord. Vanuit de krochten van de dood riep ik tot U, mijn stem drong tot U door.
Gij had mij in de diepe zee geworpen, de golven sloegen neer over mijn hoofd. Ik sprak: nu ben ik voor uw oog verborgen, nooit zal ik meer uw tempel zien.
Want toen mijn ziel in mij verstikte dacht ik aan U. En mijn gebed is tot U doorgedrongen, tot in uw heiligdom.

Vers voor het evangelie (Hebr. 4, 12)

Alleluia. Het woord van God is levend en krachtig, en het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest. Alleluia.

Evangelie (Lc. 10, 25-37)

In die tijd trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen. Hij zei: “Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” Jezus sprak tot hem: “Wat staat er geschreven in de wet? Wat leest ge daar?” Hij gaf ten antwoord: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.” Jezus zei: “Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven.” Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden sprak de wetgeleerde tot Jezus: “En wie is dan mijn naaste?” Nu nam Jezus weer het woord en zei: “Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem half dood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel, maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet: hij kwam daar langs, en hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was bij hem, hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee tienlingen te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden. Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man, die in de handen van de rovers gevallen is?” Hij antwoordde: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” En Jezus sprak: “Ga dan en doet gij evenzo.”

Dinsdag 8 oktober

Eerste lezing (Jon. 3, 1-10)

Het woord van de Heer werd voor de tweede maal tot Jona gericht: “Sta op, ga naar Nineve, de grote stad Nineve, en zeg haar aan wat Ik u te zeggen heb gegeven.” En Jona stond op en ging naar Nineve, zoals de Heer bevolen had. Nineve was een geweldig grote stad; drie dagen had men nodig om er doorheen te trekken. Jona begon de stad in te gaan, één dagreis ver. Toen riep hij: “Veertig dagen nog, en Nineve wordt met de grond gelijk gemaakt!” Maar de Ninevieten zochten hun steun bij God; zij riepen een vasten uit en allen, van groot tot klein, trokken zij boetekleren aan. Het woord van Jona kwam ook de koning van Nineve ter ore; hij stond op van zijn troon, legde zijn staatsiegewaad af, trok een boetekleed aan en zette zich neer in het stof. Hij liet in Nineve omroepen: “Op last van de koning en van zijn rijksgroten! Mensen en dieren, grootvee en kleinvee, zij mogen niets eten, zij mogen niet grazen en geen water drinken. Mensen en, dieren moeten zich in boetekleren hullen en uit alle macht tot God roepen; ieder moet terugkomen van zijn heilloze wegen en van de ongerechtigheid, die aan zijn handen kleeft. Wie weet of God dan niet terugkomt op zijn besluit en daar spijt van krijgt; wie weet of Hij niet terugkomt op zijn vlammende toorn, zodat wij niet te gronde gaan.” En God zag wat zij deden; Hij zag hoe zij terugkwamen van hun heilloze wegen. En God kreeg spijt, dat Hij hen met dat onheil bedreigd had. Hij bracht het niet ten uitvoer.

Tussenzang (Ps. 130/129)

Refrein: Als Gij zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand?
Uit de diepte roep ik, Heer, luister naar mijn stem. Wil aandachtig horen naar mijn smeekgebed?
Als Gij zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand? Maar bij U vind ik vergeving, daarom zoekt mijn hart naar U.
Want de Heer is steeds barmhartig, zijn genade onbeperkt. Hij zal Israël verlossen van zijn ongerechtigheid.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 105)

Alleluia. Uw woord is een lamp voor mijn voeten, Heer, het is een licht op mijn pad. Alleluia.

Evangelie (Lc. 10, 38-42)

In die tijd kwam Jezus in een dorp waar een vrouw, die Marta heette, Hem in haar woning ontving. Ze had een zuster, Maria die – gezeten aan de voeten van de Heer – luisterde naar zijn woorden. Marta werd in beslag genomen door de drukte van het bedienen, maar ze kwam er een ogenblik bij staan en zei: “Heer, laat het U onverschillig, dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dan, dat ze mij moet helpen.” De Heer gaf haar ten antwoord: “Marta, Marta, wat maak je je bezorgd en druk over veel dingen. Slechts één ding is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen en het zal haar niet ontnomen worden.”

Woensdag 9 oktober – HH. Dionysius, bisschop, en gezellen, martelaren

Eerste lezing (Jon. 4, 1-11)

Jona vond het besluit van de Heer heilloos en hij werd nijdig. Hij bad tot de Heer: “Ach Heer, had ik het niet gedacht, toen ik nog in mijn land was! Daarom ben ik ook aanstonds maar naar Tarsis gevlucht! Ik wist immers, dat Gij een medelijdende en barmhartige God zijt, lankmoedig en rijk aan liefde, altijd geneigd om spijt te krijgen over aangezegd onheil. Gij kunt nu mijn levensadem wel van mij wegnemen, Heer, de dood is mij liever dan het leven.” Maar de Heer vroeg: “Is er wel reden om zo nijdig te zijn?” Jona ging de stad uit en aan de oostkant van de stad gekomen, ging hij daar zitten. Hij maakte zich een loofdak en ging daaronder in de schaduw zitten uitkijken, wat er met de stad zou gebeuren. Nu liet de Heer God een ricinusboom opschieten, tot boven Jona uit, om zijn hoofd te beschaduwen en hem zo van zijn wreveligheid te genezen. Jona was opgetogen over die boom. Maar toen beschikte God het zo, dat er de volgende dag in alle vroegte een worm kwam, die de boom aanvrat en deed verdorren. Bovendien zond God, zodra de zon was opgekomen, een verzengende oostenwind, en de zon stak zo hevig op Jona’s hoofd, dat hij uitgeput neerzonk. Hij verlangde te sterven en zei: “De dood is mij liever dan het leven.” Maar God vroeg aan Jona: “Is er wel reden om zo nijdig te zijn over die ricinusboom?” Hij antwoordde: “Ja, ik heb reden om door en door nijdig te zijn!” Daarop sprak de Heer: “Gij zijt begaan met die ricinusboom, waarvoor gij niets hebt gedaan en die gij niet hebt opgekweekt, die boom die tussen de ene nacht en de andere is opgeschoten en verdwenen? En Ik zou dan niet begaan zijn met Nineve, de grote stad Nineve, waar behalve de vele dieren, zoveel mensen wonen – meer dan twaalf tienduizendtallen – mensen die het verschil tussen hun rechter- en hun linkerhand niet weten?”

Tussenzang (Ps. 86/85)

Refrein: Gij, Heer mijn God, zijt barmhartig en goed, geduldig, mild en betrouwbaar.
Mijn God zijt Gij toch, heb erbarmen met mij, voortdurend roep ik tot U. Verblijd het hart van uw dienaar, Heer, ik richt mij tot U vol vertrouwen.
Gij zijt immers goed en genadig, Heer, barmhartig voor elk die U aanroept. Luister dan, Heer, naar mijn bidden, geef acht op mijn smekende stem.
Eens komen de volken, uw schepselen, weer, om U te aanbidden, uw Naam te loven. Want groot zijt Gij, Heer, en groot is uw schepping, Gij zijt de enige God.

Vers voor het evangelie (Jak. 1, 21)

Alleluia. Neemt met zachtmoedigheid het woord van God aan dat in u werd geplant en de kracht bezit uw zielen te redden. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 1-4)

Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield zei een van zijn leerlingen tot Hem: “Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.” Hij sprak tot hen: “Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome. Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder, die ons iets schuldig is. En leid ons niet in bekoring”.

Donderdag 10 oktober

Eerste lezing (Mal. 3, 13-20a)

“Uw woorden ergeren Mij”, zegt de Heer. Gij vraagt: “Wat was er in onze gesprekken dan tegen U gericht? Gij hebt gezegd: “Het is zinloos God te dienen. Wat winnen wij ermee, dat wij zijn geboden onderhouden en voor de Heer van de legerscharen in boetekleren lopen? Het is immers zo, dat wij degenen die God trotseren gelukkig prijzen; degenen die kwaad doen, gaat het voor de wind en degenen, die God verzoeken, brengen het er goed af.” Toen spraken degenen, die de Heer vrezen, met elkaar. En de Heer heeft geluisterd en het gehoord. En voor zijn aangezicht werd een gedenkschrift opgesteld aangaande hen, die de Heer vrezen, hen die zijn Naam eerbiedigen. “Zij zullen mijn eigendom zijn, zegt de Heer van de hemelse machten, op de dag die Ik ga maken. Dan zal Ik hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart, wanneer die hem dient. Dan zult gij opnieuw het verschil zien tussen de rechtvaardige en de boosdoener, tussen diegene, die God dient en degene, die Hem niet dient. Want weet wel: de dag gaat komen, die brandt als een oven. Al degenen die God trotseren en al degenen die kwaad doen, zij worden dan als kaf. De dag die gaat komen steekt hen in brand – zegt de Heer van de hemelse machten – de dag, die wortel noch tak van hen overlaat. Maar voor u, die mijn naam vreest, gaat dan de zon van de gerechtigheid op, die met haar vleugels genezing brengt.”

Tussenzang (Ps. 1)

Refrein: Gelukkig is de man, die op de Heer zijn hoop stelt
Gelukkig de man die weigert te doen wat goddelozen hem raden; die niet de wegen der zondaars gaat, niet zit te midden der spotters; maar die zijn geluk vindt in ‘s Heren wet, haar dag en nacht overweegt.
Hij is als een boom, aan het water geplant, die vruchten draagt op zijn tijd; des zomers verdorren zijn bladeren niet, maar al wat hij doet brengt hem voorspoed.
De goddelozen vergaat het zo niet: de wind blaast hen weg als kaf. De Heer immers let op de weg der gerechten, de weg van de zondaars loopt dood.

Vers voor het evangelie (1 Pe. 1, 25)

Alleluia. Het woord des Heren blijft in eeuwigheid; en dit woord is de boodschap die u in het evangelie is verkondigd. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 5-13)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Stel dat iemand van u een vriend heeft. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnen uit dan antwoorden: Val me niet lastig; de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het te geven? Ik zeg u, als hij al niet opstaat en het hem geeft, omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt verkrijgt; wie zoekt vindt; en voor wie klopt doet men open. Is er soms onder u een vader, die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus – ofschoon ge slecht zijt – goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.”

Vrijdag 11 oktober

Eerste lezing (Jl. 1, 13-15; 2, 1-2)

Omgordt u met rouw, gij priesters, weeklaagt, gij die de dienst van het altaar verricht, komt en brengt in rouwkleren de nacht door, gij die de dienst van mijn God verricht, want aan het huis van uw God zijn meeloffer en plengoffer ontzegd. Kondigt een heilige vastentijd af, roept een plechtige samenkomst bijeen, verzamelt de ouderlingen, verzamelt alle bewoners van het land, in het huis van de Heer, uw God, en roept tot de Heer om hulp. Wee als hij komt, die dag! ja, de dag van de Heer is nabij, hij komt als verwoesting door de Machtige. Blaast de bazuin op de Sion, slaat alarm op mijn heilige berg: al de bewoners van het land moeten beven! ja, de dag van de Heer is gekomen; ja, hij is nabij, een dag van donker en van duisternis, een dag van wolken en verduistering.

Tussenzang (Ps. 9)

Refrein: Recht spreken zal God over heel de wereld, en onpartijdig zal zijn oordeel zijn.
U wil ik danken, Heer, uit heel mijn hart en al uw wonderen verhalen. Verheugd en opgetogen over wat Gij doet wil ik uw Naam bezingen, Allerhoogste.
De heidenen hebt Gij bedreigd, de zondaars neergeslagen, hun naam hebt Gij voor eeuwig uitgewist. De heidenen zijn in hun eigen kuil gestort, hun voet kwam in de strik, die zij mij spanden.
Maar God blijft eeuwig op zijn troon gezeten, onwrikbaar staat zijn rechterstoel. Recht spreken zal Hij over heel de wereld, en onpartijdig zal zijn oordeel zijn.

Vers voor het evangelie (1 Joh. 2, 5)

Alleluia. Wie het woord van de Heer bewaart, in Hem is waarlijk Gods liefde volkomen. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 15-26)

Toen Jezus eens een duivel had uitgedreven zeiden enkelen: “Door Beëlzebub, de vorst der duivels drijft Hij de duivels uit.” Anderen – om Hem op de proef te stellen – verlangden van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten en sprak tot hen: “Elk rijk dat innerlijk verdeeld is vervalt tot een woestenij; het ene huis valt op het andere. Als nu ook de satan met zichzelf in strijd is, hoe kan zijn rijk dan standhouden? Ge zegt immers dat Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf. Als Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn. Maar als Ik door de vinger Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen. Wanneer een sterke, welbewapend, zijn huis en hof bewaakt, is zijn bezit veilig. Komt er echter iemand, die sterker is dan hij en die hem overwint, dan rooft deze zijn volle uitrusting, waarop hij zijn vertrouwen stelde, en verdeelt wat hij bezit als buit. Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, die verstrooit. Wanneer de onreine geest een mens verlaat, gaat hij rondzwerven in dorre streken op zoek naar rust. Vindt hij die niet, dan zegt hij: Ik keer terug naar mijn huis, dat ik verlaten heb. Bij zijn komst vindt hij het schoongemaakt en op orde. Dan gaat hij zeven andere geesten erbij halen, nog slechter dan hijzelf; ze trekken erin en gaan daar wonen. Het laatste is voor die mens nog erger dan het eerste.”

Zaterdag 12 oktober

Eerste lezing (Jl. 4, 12-21)

Zo spreekt de Heer: “De volken moeten zich in beweging zetten, optrekken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zetelen om recht te spreken over alle volken rondom. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Begint maar te treden, want de perskuip is vol, de bakken lopen over, zo groot is hun boosheid. Drommen, drommen in het dal van het oordeel, want nabij is de dag van de Heer in het dal van het oordeel. De zon en de maan verduisteren, de sterren verliezen hun licht. De Heer buldert uit Sion, uit Jeruzalem laat Hij zijn stem weerklinken, hemel en aarde sidderen. Maar voor zijn volk is de Heer een toevlucht, voor de zonen van Israël een vesting. Dan zult gij erkennen, dat Ik, de Heer, uw God ben, Ik, die woon op de Sion, mijn heilige berg; dan zal Jeruzalem heilige grond zijn, geen vreemden trekken er meer door. En het zal gebeuren, op die dag, dat de bergen van druivennat druipen, dat de heuvelen stromen van melk, dat al de waterlopen van Juda een overvloed van water hebben, want uit de tempel van de Heer zal een bron ontspringen, die het dal van de accacia’s bevloeit. Egypte wordt een woestijn, Edom een kale wildernis, om hun gewelddaden tegen de mensen van Juda, in wier land zij onschuldig bloed vergoten hebben. Maar Juda blijft altijd bewoond en ook Jeruzalem, van geslacht tot geslacht. Hun bloed zal Ik reken. Ik laat het niet ongestraft vergieten. Ik, de Heer, blijf wonen op de Sion.”

Tussenzang (Ps. 97/96)

Refrein: Weest blij in de leer, gij vromen.
De Heer is koning, de aarde mag juichen, blij zijn de landen rondom de zee. Donkere wolken vormen zijn lijfwacht, recht en gerechtigheid dragen zijn troon.
Bergen smelten als was voor de Heer, de heerser van heel de wereld. De hemel verkondigt zijn heiligheid en alle volken aanschouwen zijn glorie.
Steeds komt er licht voor de vromen, geluk voor oprechten van hart. Weest blij in de Heer, gij vromen, verheerlijkt zijn heilige Naam.

Vers voor het evangelie (1 Sam. 3, 9; Joh. 6, 69b)

Alleluia. Spreek, Heer, uw dienaar luistert; uw woorden zijn woorden van eeuwig leven. Alleluia.

Evangelie (Lc. 11, 27-28)

In die tijd, terwijl Jezus aan het spreken was, verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep Hem toe: “Gelukkig de schoot, die U gedragen heeft en de borsten die U hebben gevoed.” Maar Hij sprak: “Veeleer gelukkig, die naar het woord van God luisteren en het onderhouden.”

28e zondag door het jaar 12 en 13 oktober 2019

Eerste lezing (2 Kon., 5, 14-17)

In die dagen ging de Syriër Naäman naar de Jordaan en dompelde zich zevenmaal onder, zoals Elisa, de man Gods, gezegd had. Zijn huid werd weer als die van een klein kind en hij was gereinigd van zijn melaatsheid. Hij keerde met heel zijn gevolg naar de man Gods terug, trad zijn huis binnen, ging voor hem staan en zei: “Nu weet ik dat er in Israël een God is, en nergens anders op aarde. Wil daarom een huldeblijk van uw dienaar aanvaarden.” Maar Elisa antwoordde: “Zowaar de Heer leeft, wiens dienaar ik ben, ik neem niets van u aan.” En hoewel Naäman er bij hem op aandrong iets aan te nemen, bleef hij weigeren. Toen zei Naäman: “Geef mij dan tenminste een vracht aarde mee, zoveel als een koppel muildieren kan dragen, want uw dienaar wil aan geen andere goden brand- of slachtoffers meer opdragen, dan aan de Heer alleen.”

Antwoordpsalm (ps 98)

Zijn weldaden deed God ons kennen, de volkeren zijn gerechtigheid.
Zingt voor de Heer een nieuw gezang, omdat Hij wonderen deed. Zijn hand deed zich krachtig gelden, de macht van zijn heilige arm.
Zijn weldaden deed Hij ons kennen, de volkeren zijn gerechtigheid. Opnieuw bleek zijn goedheid en trouw ten gunste van Israëls huis.
Geheel de aarde aanschouwde wat onze God voor ons deed. Verheerlijkt de Heer, alle landen, weest blij, verheugt u en zingt..

Tweede lezing (2 Tim., 2, 8-13)

Dierbare, Houd Jezus Christus in gedachten, Davids Nazaat, die uit de dood is opgestaan. Zo luidt de boodschap die ik verkondig en waarvoor ik zelfs als een misdadiger gevan¬genschap heb te lijden. Maar het woord van God laat zich niet in boeien slaan. Daarom ben ik bereid alles te ver¬dragen, ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij het heil verwerven in Christus Jezus en eeuwige heerlijkheid. Hoe waar is dit woord: “Als wij met Hem gestorven zijn zullen wij met Hem leven. Als wij volharden, zullen wij met Hem heersen. Als wij Hém verloochenen zal Hij ons verloochenen. Als wij ontrouw zijn blijft Hij trouw: zichzelf verloochenen kan Hij niet.”

Evangelie (Lc., 17, 11-19)

Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij een dorp binnenging kwamen Hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels: “Jezus, Meester, ontferm U over ons!” Hij zag hen en sprak: “Gaat u laten zien aan de priesters.” En onderweg werden zij gereinigd. Een van hen keerde terug toen hij zag dat hij genezen was, en hij verheerlijkte God met luide stem. Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer, en deze man was een Samaritaan. Hierop vroeg Jezus: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling?” En Hij sprak tot hem: “Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl