Dagelijks Brood, lezingen van de dag 23 – 28 maart 2020

25-maart-maria-boodschap-aankondiging-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 23 – 28 maart 2020

4e week van de Veertigdagentijd

Maandag 23 maart

Eerste lezing: Jes. 65, 17-21

Zo spreekt de Heer: “In die dagen ga Ik scheppen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Aan wat vroeger geweest is, wordt dan niet meer gedacht en het komt in het hart niet meer op, maar gij zult verrukt zijn en juichen, altijd door, om wat Ik dan schep. Want Ik maak van Jeruzalem een verrukking en een heerlijkheid van zijn volk. Ik zal om Jeruzalem verrukt zijn en opgetogen over mijn volk. Het geluid van geween, het geluid van geschrei worden daar nooit meer gehoord. Daar zal geen kind meer zijn, dat na weinige dagen sterft, en er zal geen grijsaard meer zijn, die zijn dagen niet vol zal maken. Want men sterft daar jong, ook al wordt men honderd jaar, en wie er de honderd niet haalt, hij zal een vervloekte zijn. Dan bouwen zij huizen en gaan erin wonen, zij planten wijnstokken en eten hun vruchten.” Zo spreekt de almachtige Heer.

Tussenzang: Ps. 30(29), 2, 4, 5-6, 11-12a, 13b

U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd, Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren. Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.
Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn Naam die hoogverheven is. Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang, de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.
Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp. Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd, U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.

Vers voor het evangelie: Joh. 3, 16

Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan.

Evangelie: Joh. 4, 43-54

In die tijd verliet Jezus Samaria en ging naar Galilea. Hijzelf had verklaard, dat een profeet in zijn eigen vaderstad niet in aanzien is. Toen Hij nu in Galilea kwam, ontvingen de Galileeërs Hem welwillend, omdat zij alles hadden gezien wat Hij te Jeruzalem op het feest had gedaan. Zij waren immers zelf ook op het feest geweest. Zo kwam Hij dan wederom te Kana in Galilea waar Hij van het water wijn had gemaakt. Daar bevond zich een koninklijke beambte wiens zoon te Kafárnaüm ziek lag. Toen hij hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe en verzocht Hem, dat Hij mee zou komen om zijn zoon te genezen, want deze lag op sterven. “Als gij geen wondertekenen ziet – zei Jezus tot hem – dan gelooft gij niet.” Daarop zei de hofbeambte: “Heer, kom toch eer mijn kind sterft!” Jezus antwoordde: “Ga maar, uw zoon leeft.” De man geloofde wat Jezus hem zei en ging heen. Zijn dienaars kwamen hem onderweg reeds tegemoet met de boodschap, dat zijn kind leefde. Hij vroeg hun naar het uur waarop de beterschap was ingetreden en zij zeiden hem: “Gisteren, op het zevende uur is de koorts van hem geweken.” Toen besefte de vader, dat het gebeurd was juist op het uur waarop Jezus gezegd had: Uw zoon leeft. Hijzelf en heel zijn gezin geloofden. Dit tweede teken deed Jezus, nadat Hij uit Judea naar Galilea gekomen was.

Dinsdag 24 maart

Eerste lezing: Ez. 47, 1-9.12

De engel van de Heer bracht mij terug naar de ingang van de tempel. Daar zag ik hoe er van onder de drempel van de tempel water stroomde in oostelijke richting; de voorzijde van de tempel lag namelijk op het oosten. Het water vloeide onder de rechtervleugel van de tempel door, aan de zijde van het altaar. Daarop leidde hij mij door de noorderpoort naar buiten. Hij voerde mij buitenom naar de oostzijde: het water stroomde van onder de rechtervleugel. Toen ging hij met een duimstok in de hand verder in oostelijke richting. Hij mat een afstand af van duizend el en liet mij vervolgens door het water stappen: het reikte tot aan mijn enkels. Opnieuw mat hij duizend el af en liet hij mij door het water waden: het kwam tot aan mijn knieën; en hij mat nog eens duizend el af en liet mij weer door het water waden: nu kwam het tot aan mijn middel. Toen hij nog eens duizend el afgemeten had, was het water een rivier geworden waar ik niet meer door heen kon waden; het water was zo diep, dat men er niet stappend, maar alleen zwemmend door kon komen. Toen vroeg hij mij: “Ziet ge dat, mensenkind?” Daarna leidde hij mij terug langs de oever van de rivier. Terwijl hij mij terugvoerde, zag ik hoe er op beide oevers van de rivier heel veel bomen stonden. De engel van de Heer zei mij: “De rivier stroomt naar de vlakte in het oosten, en verder stroomt hij naar de Araba, om vervolgens uit te monden in de Zoutzee waarvan het water drinkbaar wordt. Overal waar de rivier stroomt, zullen de waterdieren in leven kunnen blijven. Er zal heel veel vis zijn, want overal waar de rivier komt, zal het water drinkbaar worden, en zal alles in leven blijven. Op beide oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opschieten waarvan de bladeren niet verwelken, en de vruchten niet opraken; want de bomen zullen elke maand vruchten dragen. Zij worden immers gevoed met water uit de tempel. De vruchten zullen dienen als voedsel en de bladeren als geneesmiddel.”

Tussenzang: Ps. 46(45), 2-3, 5-6, 8-9

De Heer van de hemelse legers is met ons, een veilige burcht is ons Jakobs God.
De Heer is voor ons een vesting en toevlucht, een machtige hulp in de nood. Zo zijn wij niet bang, al kantelt de aarde, al vallen de bergen in zee.
Een klaterend beekje verkwikt Gods stad, het heilig verblijf van de Allerhoogste. Die stad staat onwrikbaar, want God is daarbinnen, God staat haar terzij als de dag begint.
De Heer van de hemelse legers is met ons, een veilige burcht is ons Jakobs God. Komt nader en ziet wat de Heer heeft gedaan, zijn wondere werken op aarde.

Vers voor het evangelie: Ez. 33, 11

Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, zegt de Heer, maar veeleer daarin, dat hij zich bekeert en leeft.

Evangelie: Joh. 5, 1-3a.5-16

Omdat er een feest van de joden was, ging Jezus op naar Jeruzalem. Nu is er in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badinrichting, in het Hebreeuws Bezeta geheten, met vijf zuilengangen. In die gangen lag altijd een groot aantal gebrekkigen. Nu was daar een man, die al achtendertig jaar lang gebrekkig was. Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij reeds lang zo lag, zei Hij tot hem: “Wil je gezond worden?” De zieke gaf Hem ten antwoord: “Heer, ik heb niemand om mij in het bad te brengen wanneer het water bewogen wordt, en terwijl ik ga, daalt een ander vóór mij er in af.” Daarop zei Jezus hem: “Sta op, neem je bed op en loop.” Op slag werd de man gezond. Hij nam zijn bed op en liep. Die dag was het echter sabbat en daarom zeiden de joden tot de genezene: “Het is sabbat, je mag je bed niet dragen.” Hierop antwoordde hij hun: “Die mij gezond heeft gemaakt, Die heeft mij gezegd: Neem je bed op en loop!” Daarom vroegen zij hem: “Wie is die man, die je zei: Neem je bed op en loop?” De genezene wist niet wie het was, want Jezus had zich ongemerkt teruggetrokken, omdat er veel volk ter plaatse was. Later trof Jezus hem in de tempel en sprak tot hem: “Zie, je bent nu genezen. Zondig niet meer, opdat je niets ergers overkomt.” De man ging heen en vertelde aan de joden dat het Jezus was die hem genezen had. Omdat Jezus dergelijke dingen op sabbat deed begonnen de Joden Hem te vervolgen.

Woensdag 25 maart – Aankondiging van de Heer, Maria Boodschap, Hoogfeest

Eerste lezing: Jes. 7, 10-14

In die dagen sprak Jesaja tot Achaz: “Vraag de Heer, uw God, om een teken, hetzij hoog aan de hemel of diep in de hel.” Maar Achaz antwoordde: “Ik vraag niet om een teken; ik wil de Heer niet op de proef stellen.” En Jesaja sprak: “Luister dan, Huis van David, is het u niet genoeg mensen te ergeren, dat gij ook mijn God tot ergernis wilt zijn? Daarom geeft de Heer u ook ongevraagd een teken: Zie, de maagd zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen ‘Immanuël’: ‘God-met-ons’.”’

Tussenzang: Ps. 40(39), 7-8, 9, 10, 11

Ja, ik kom, Heer, om uw wil te doen.
Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd, maar wel hebt Gij mijn oren voor uw stem geopend. Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij; dus zei ik: ja, ik kom, zoals van mij geschreven staat.
Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde, uw wet is in mijn hart gegrift. In de bijeenkomsten heb ik gerechtigheid gepredikt, mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.
Ik hield uw weldaden niet in mijn hart verborgen, uw trouw, uw bijstand maakte ik bekend. Uw gunsten heb ik niet geheim gehouden, noch uw getrouwheid, voor de mensen om mij heen.

Tweede lezing: Hebr. 10, 4-10

Broeders en zusters, het is uitgesloten, dat het bloed van stieren en bokken zonden zou wegnemen. Daarom zegt Christus dan ook, als Hij in de wereld komt: “Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen. Toen zei ik: Hier ben ik. Zoals er in de boekrol over mij geschreven staat: Ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen.” Eerst zegt Hij: “Slachtoffers en gaven, brandoffers en zoenoffers hebt Gij niet gewild; die konden U niet behagen, hoewel de wet voorschrijft dat ze gebracht moeten worden”. En dan zegt Hij: “Hier ben ik, ik ben gekomen om uw wil te doen”. Hij schaft dus het eerste af om het tweede te laten gelden. Door die wil zijn wij geheiligd, eens voor al, door het offer van het lichaam van Jezus Christus.

Vers voor het evangelie: Joh. 1, 14ab

Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd.

Evangelie: Lc. 1, 26-38

In die tijd werd de engel Gabriël van Godswege gezonden naar een stad in Galilea, Nazaret, tot een maagd, die verloofd was met een man, die Jozef heette, uit het huis van David; de naam van de maagd was Maria. Hij trad bij haar binnen en sprak: “Verheug u, Begenadigde, de Heer is met u, Gij zijt de gezegende onder de vrouwen.” Zij schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: “Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en gij moet Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.” Maria echter sprak tot de engel: “Hoe zal dit geschieden daar ik geen man beken?” Hierop gaf de engel haar ten antwoord: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht, heilig genoemd worden, Zoon van God. Weet dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en, ofschoon zij onvruchtbaar heette, is zij nu in haar zesde maand; want voor God is niets onmogelijk.” Nu zei Maria: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.” En de engel ging van haar heen.

Donderdag 26 maart 2020

Eerste lezing: Ex. 32, 7-14

In die tijd sprak de Heer tot Mozes: “Ga naar beneden, want het volk dat gij uit Egypte hebt geleid is tot zonde vervallen. Ze zijn nu al afgeweken van de weg, die Ik hun had voorgeschreven, ze hebben een stierenbeeld gemaakt, ze buigen zich daarvoor neer, ze dragen er offers voor op en schreeuwen: Israël, dit is de god, die u uit Egypte heeft geleid.” Ook sprak de Heer tot Mozes: “Ik zie nu hoe halsstarrig dit volk is. Laat Mij begaan, dan kan Ik hen in mijn brandende toorn vernietigen. Maar van u zal Ik een groot volk maken.” Mozes trachtte de Heer, zijn God, gunstig te stemmen en vroeg: “Waarom Heer, uw toorn laten woeden tegen het volk dat Gij met grote kracht en sterke hand uit Egypte hebt geleid? Waarom de Egyptenaren laten honen: Hij heeft ze laten gaan met de boze opzet ze in de bergen te laten omkomen en ze van de aarde weg te vagen? Laat toch uw toorn niet langer tegen hen woeden. Zie af van het onheil waarmee Gij uw volk bedreigt. Denk aan uw dienaren Abraham, Isaäk en Israël, aan wie Gij onder ede beloofd hebt: Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel, en heel het land waarover Ik heb gesproken, zal Ik uw nakomelingen voor altijd in bezit geven. Het zal voor eeuwig hun erfdeel zijn.” Toen zag de Heer af van het onheil waarmee Hij zijn volk had bedreigd.

Tussenzang: Ps. 106 (105), 19-20, 21-22, 23

Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt.
Zij maakten een heilig kalf bij de Horeb en wierpen zich neer voor een gietsel van goud. Hun Glorie ruilden zij tegen een afgod, het beeld van een grasetend rund.
Zij waren vergeten dat God hen gered had, Hij die in Egypte zijn macht had getoond; die wonderdaden verricht had in Cham en bij de Rietzee verbazende dingen.
Hij dacht er al aan hen los te laten toen Mozes, zijn vriend, tussenbeide kwam. Die pleitte voor hen om hen niet te verdelgen en wendde Gods toorn van hen af.

Vers voor het evangelie: Mt. 4, 17


Bekeert u, zegt de Heer, want het Rijk der hemelen is nabij.

Evangelie: Joh. 5, 31-47

In die tijd sprak Jezus tot de Joden: “Als Ik over Mijzelf getuig, dan heeft mijn getuigenis geen waarde. Er is een Ander, die over Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis die Hij over Mij aflegt geloofwaardig is. Gij hebt een gezantschap naar Johannes gestuurd en deze heeft getuigd voor de waarheid. Weliswaar behoef Ik de getuigenis van een mens niet, maar Ik zeg dit pdat gij gered zult worden. Hij was de lamp, ontstoken om te verlichten, en een korte tijd hebt gij u in zijn licht willen verheugen. De getuigenis echter die Ik bezit is waardevoller dan die van Johannes, want het zijn juist de werken, die de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen en die Ik ook volbreng, die van Mij getuigen, dat Ik door de Vader gezonden ben. Ook de Vader zelf die Mij zond heeft getuigenis over Mij afgelegd. Zijn stem hebt gij nimmer gehoord noch zijn gestalte gezien, en zijn woord hebt gij niet blijvend in u, omdat gij Degene die Hij zond niet gelooft. Gij onderzoekt de Schriften in de mening daarin eeuwig leven te vinden, maar juist deze getuigen over Mij. En toch wilt gij niet tot Mij komen om het leven te vinden. Ik zoek niet door de mensen geëerd te worden, maar Ik weet dat gij in uw hart geen liefde tot God hebt. Ik ben gekomen in de Naam van mijn Vader en toch aanvaardt gij Mij niet. Komt een ander in zijn eigen naam, dan zult gij hem wel aanvaarden. Maar hoe zoudt gij ook kunnen geloven als gij van elkaar eer tracht te verwerven, terwijl gij de eer, die van de enige God komt, niet zoekt ? Meent niet, dat ik u bij de Vader zal aanklagen. Er is al iemand, die u aanklaagt: Mozes, op wie gij uw hoop hebt gesteld. Want als ge Mozes zoudt geloven, zoudt ge ook Mij geloven, want juist over Mij heeft hij geschreven. Als ge niet gelooft wat hij schreef, hoe zoudt ge dan geloven wat Ik spreek?”

Vrijdag 27 maart

Eerste lezing: Wijsh. 2, 1a.12-22

In valse waan zeggen de goddelozen tot elkaar: “Laten wij de rechtvaardige belagen, want hij is van geen nut, hij gaat in tegen onze werken, hij verwijt ons zonden tegen de wet, hij beschuldigt ons van overtredingen tegen onze opvoeding. Hij wendt voor kennis van God te bezitten en hij noemt zich een kind van de Heer; hij is ons tot een verwijt tegen onze opvattingen geworden, alleen al hem te zien is ons een last, want zijn levensstijl is anders dan van anderen en zijn gedrag is ongewoon, als valse munt beschouwt hij ons, hij mijdt onze wegen alsof ze onrein waren, hij noemt het einde der rechtvaardigen zalig, hij beroemt er zich op dat God zijn vader is. Laten wij zien of zijn woorden waar zijn, en nemen wij als proef wat bij zijn heengaan gebeurt. Want als de rechtvaardige Gods zoon is, zal Hij hem te hulp komen en hem redden uit de hand van zijn tegenstanders. Laten wij met brutaliteit en kwelling hem aanpakken, om te zien of hij werkelijk zachtmoedig is en om zijn geduld te toetsen. Laten wij hem tot een schandelijke dood veroordelen, hij zal immers, naar zijn zeggen, toch beschermd worden.” Zo redeneerden ze, maar daarmee waren ze op een dwaalspoor, want hun slechtheid verblindde hen. Zij verstonden Gods geheimen niet, zij hoopten niet op loon voor een heilig leven, noch geloofden zij in een ereprijs voor smetteloze zielen.

Tussenzang: Ps. 34(33), 17-18, 19-20, 21, 23

De Heer is nabij voor rouwmoedige harten.
Van boosdoeners keert Hij zijn aangezicht af, zij worden op aarde vergeten. Naar vromen die roepen luistert de Heer en redt hen uit iedere nood.
De Heer is nabij voor rouwmoedige harten, Hij helpt wie zijn schuld erkent. Veel rampen zullen de vrome bedreigen, uit elk daarvan redt hem de Heer.
De Heer zal over zijn beenderen waken, opdat hij er geen van breekt. De Heer redt het leven van wie Hem dient, al wie tot Hem vlucht heeft geen straf te duchten.

Vers voor het evangelie: Joh. 3, 16

Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan.

Evangelie: Joh. 7, 1-2.10.25-30

In die tijd trok Jezus rond in Galilea, want Hij wilde dat niet in Judea doen, omdat de Joden er op uit waren Hem te doden. Het liep tegen een van de Joodse feesten, het Loofhuttenfeest. Toen zijn broeders naar het feest waren gegaan, vertrok Hij ook, niet openlijk maar onopvallend. Enkele Jeruzalemmers zeiden: “Is dit niet de man, die ze zoeken te doden? En zie nu eens, Hij staat in het openbaar te preken en men zegt Hem niets! Zou de overheid nu werkelijk erkend hebben, dat Hij de Messias is? Maar van deze man weten wij waar Hij vandaan is, wanneer echter de Messias komt weet geen mens waar Hij vandaan komt.” Terwijl Jezus in de tempel leerde, riep Hij met luide stem: “Gij kent Mij en gij weet waar Ik vandaan ben, toch ben Ik niet uit Mijzelf gekomen, maar Die Mij gezonden heeft is waarachtig, Hem kent gij niet. Ik ken Hem, omdat Ik uit Hem ben en Hij Mij heeft gezonden.” Ze wilden zich van Hem meester maken, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want zijn uur was nog niet gekomen.

zaterdag 28 maart

Eerste lezing: Jer. 11, 18-20

Toen God de Heer mij waarschuwde, kreeg ik het pas door; gij hebt mij inderdaad hun plannen laten zien. Ik was argeloos als een lam dat ter slachting geleid wordt, ik vermoedde niet wat ze tegen mij beraamden: We vellen de boom in zijn volle kracht. We bannen hem uit het land van de levenden, zodat zijn naam niet meer wordt genoemd. Heer, God van de hemelse machten, uw oordeel is rechtvaardig, Gij doorgrondt hart en nieren. Laat mij dan zien, hoe Ge U op hen wreekt, ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.

Tussenzang: Ps. 7, 2-3, 9bc-10, 11-12

Heer, mijn God, tot U vlucht ik.
Heer, mijn God, tot U vlucht ik, verlos mij van mijn vervolgers. Anders slepen de leeuwen mij mee, verscheuren zij mij zonder redding.
Verschaf mij recht naar verdienste, omdat ik niet schuldig ben. Eindig het onrecht, bevestig het recht, rechtvaardige God, die de harten kent.
Het schild dat mij dekt is God, oprechte harten beschermt Hij. Hij is een rechtvaardig rechter, een altijd dreigende God.

Vers voor het evangelie: Ps. 51(50), 12a en 14a

Schep in mij een zuiver hart, mijn God, geef mij weer de weelde van uw zegen.

Evangelie: Joh. 7, 40-53

Bij het horen van Jezus’ woorden zeiden sommigen van het volk: “Dit is inderdaad de profeet.” Anderen zeiden: “Het is de Messias.” Weer anderen wierpen op: “Komt de Messias soms uit Galilea? Heeft de Schrift niet gezegd, dat de Messias komen zal uit het geslacht van David en uit Betlehem, het dorp waar David woonde?” Zo ontstond er dus om Hem verdeeldheid onder het volk. Sommigen hunner wilden Hem gevangennemen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. Toen dan ook de dienaars bij de hogepriesters en Farizeeën terugkwamen, vroegen dezen hun: “Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?” De dienaars antwoordden: “Nooit heeft iemand zo gesproken als die man.” Waarop de Farizeeën zeiden: “Hebt gij u soms ook laten bedriegen? Heeft dan een van de overheden of van de Farizeeën in Hem geloofd? Dat volk, ja, dat de Wet niet kent, vervloekt zijn ze!” Maar een uit hun kring, Nikodémus die vroeger bij Jezus gekomen was merkte op: “Veroordeelt onze Wet iemand zonder hem eerst te horen en te vernemen wat hij doet?” Zij gaven hem ten antwoord: “Zijt gij soms ook uit Galilea? Zoek maar na en gij zult zien dat de profeet niet uit Galilea opstaat.” Toen ging ieder naar huis.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad”(Psalm 119)

Dagelijks Brood is een uitgave van het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus Sancta Maria, Mater Dei.
Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi sectundum verbum tuum

Ave Maria . . .

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria . . .

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix,
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus
Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur Per Christum Dominum nostrum. Amen

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot.
Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria . . .

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria . . .

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God,
℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden

Laat ons bidden

Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis Door Christus, onze Heer. Amen.