Dagelijks Brood, lezingen van de dag 21 maart – 27 maart 2020

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 21 maart - 27 maart 2020

Dagelijks Brood, lezingen van de dag is een klein boekje met de lezingen voor de heilige Mis van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Dagelijks Brood, lezingen van de dag 21 maart – 27 maart 2020

5e week van de Veertigdagentijd

 

Gebed tot de heilige Jozef

 

Tot U, Heilige Jozef

Nemen wij onze toevlucht in onze noden

En na de hulp van uw zeer heilige Bruid

Te hebben ingeroepen

Smeken wij met vertrouwen ook uw bescherming af

Wij bidden U ootmoedig

Zie met goedheid neer op het erfdeel

Dat Jezus Christus door zijn bloed heeft verworven

En help ons in onze noden door uw machtige bijstand

Dat vragen wij U omwille van de liefde

Die U heeft verbonden met de onbevlekte Maagd

En Moeder van God

En omwille van de vaderlijke tederheid

Waarmee Gij het Kind Jezus hebt aanvaard

Zorgzame bewaarder van het heilig Huisgezin

Bescherm de uitverkoren kinderen van Jezus Christus

Liefdevolle vader

Houdt ons ver van dwaling en zedenbederf

Machtige beschermer

Sta ons vanuit de hemel genadig bij

In de strijd tegen de machten van de duisternis

En zoals Gij weleer het Kind Jezus

Uit het grootste levensgevaar hebt gered

Zo verdedig nu ook de heilige Kerk van God

Tegen vijandelijke aanslagen en alle tegenwerking

Neem ieder van ons in uw blijvende bescherming

Opdat wij naar uw voorbeeld

En gesteund door uw hulp

Heilig leven

Zalig sterven

En het eeuwig geluk in de hemel verkrijgen

 

Amen

Zondag 21 maart                                                                                   

 

Eerste lezing (Jer. 31, 31-34)

Ik zal een nieuw verbond sluiten

en aan hun zonden niet meer denken

Er komt een tijd

– godsspraak van de Heer –

dat Ik met Israël een nieuw verbond sluit.

Geen verbond zoals Ik met hun voorvaderen gesloten heb,

toen Ik hen bij de hand heb genomen

om hen uit Egypte te leiden.

Want dat verbond hebben zij verbroken,

ofschoon Ik hun meester was

– godsspraak van de Heer -.

Dit is het nieuwe verbond,

dat Ik in de toekomst met Israël sluit:

Ik leg mijn wet in hun binnenste,

Ik grif ze in hun hart.

Ik zal hun God zijn

en zij zullen mijn volk zijn.

Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden:

Leer de Heer kennen.

Want iedereen, groot en klein kent Mij dan

– godsspraak van de Heer -.

Dan vergeef Ik hun misstappen,

Ik denk niet meer aan hun zonden.

 

Tussenzang (Ps. 51, 3-4.12-13.14-15)

Refrein:  Schep in mij een zuiver hart, mijn God.

 

God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid,

delg mijn zondigheid in uw erbarmen.

Was mijn schuld volkomen van mij af,

reinig mij van al mijn zonden.

 

Schep in mij een zuiver hart, mijn God,

geef mij weer een vastberaden geest.

Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn,

neem uw heilige Geest niet van mij weg.

 

Geef mij weer de weelde van uw zegen,

maak mij sterk in edelmoedigheid.

Dan zal ik de dwalenden uw wegen leren,

alle schuldigen terugvoeren tot U.

 

Tweede lezing (Hebr. 5, 7-9)

Christus heeft gehoorzaamheid geleerd

en is oorzaak geworden van eeuwig heil

Broeders en zusters,

in de dagen van zijn sterfelijk leven

heeft Christus onder luid geroep en geween

gebeden en smekingen opgedragen aan God,

die Hem uit de dood kon redden.

Om zijn vroomheid is Hij verhoord:

hoewel Hij Gods Zoon was,

heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd;

en toen Hij het einde had bereikt,

is Hij voor allen die Hem gehoorzamen,

oorzaak geworden van eeuwig heil.

 

Vers voor het evangelie (Joh. 12, 26)

Wil iemand Mij dienen, dan moet hij Mij volgen,

zegt de Heer,

waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.

 

Evangelie (Joh. 12, 20-33)

Als de graankorrel in de aarde sterft

brengt hij veel vrucht voort

Onder degenen

die bij gelegenheid van het feest optrokken ter aanbidding

waren ook enige Grieken.

Deze nu klampten Filippus van Betsaïda in Galilea aan

en vroegen hem:

“Heer, wij zouden Jezus graag spreken.”

Filippus ging het aan Andreas vertellen

en tenslotte brachten Andreas en Filippus

de boodschap aan Jezus over.

Jezus echter antwoordde hun:

“Het uur is gekomen,

dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:

als de graankorrel niet in de aarde valt,

blijft hij alleen;

maar als hij sterft,

brengt hij veel vrucht voort.

Wie zijn leven bemint, verliest het;

maar wie zijn leven in deze wereld haat,

zal het ten eeuwigen leven bewaren.

Wil iemand Mij dienen dan moet hij Mij volgen;

waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.

Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren.

Nu is mijn ziel ontroerd.

Wat moet Ik zeggen?

Vader, red Mij uit dit uur?

Maar daarom juist ben Ik tot dit uur gekomen.

Vader, verheerlijk uw Naam.”

Toen kwam er een stem vanuit de hemel:

“Ik heb Hem verheerlijkt

en zal Hem wederom verheerlijken.”

Het volk dat er bij stond te luisteren,

zei dat het gedonderd had.

Anderen zeiden:

“Een engel heeft tot Hem gesproken.”

Maar Jezus sprak:

“Niet om Mij was die stem,

maar om u.

Nu heeft er een oordeel over de wereld plaats,

nu zal de vorst dezer wereld worden buiten geworpen;

en wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven

zal Ik allen tot Mij trekken.”

Hiermee duidde Hij aan

welke dood Hij zou sterven.

 

 

Maandag 22 maart                                                                                

 

Eerste lezing (Dan. 13, 1-9.15-17.19-30.33-62 of 13, 41c-62)

Ofschoon ik niet gedaan heb

hetgeen ze mij boosaardig ten laste leggen,

moet ik toch sterven

Lang geleden woonde er in Babel een man die Joakim heette.

Hij had een vrouw, Susanna genaamd, de dochter van Chelkia,

zij was buitengewoon mooi en vroom.

Omdat haar ouders rechtschapen mensen waren,

hadden ze hun dochter volgens de wet van Mozes opgevoed.

Joakim was zeer rijk en bezat een park, dat bij zijn huis lag,

bij hem kwamen de Joden samen,

omdat hij de aanzienlijkste man onder hen was.

Nu waren er dat jaar twee oudsten uit het volk

tot rechters aangesteld,

van hen gold wat de Heer gezegd heeft:

De goddeloosheid is in Babel begonnen,

bij de oudsten die rechters waren en voorgaven

het volk te besturen.

Ze waren voortdurend in het huis van Joakim,

waar ieder die rechtszaken had zich tot hen wendde.

Als het volk tegen de middag vertrokken was,

ging Susanna wandelen in het park van haar man.

De twee oudsten sloegen haar dagelijks gade,

als zij zich ging verpozen,

en een hartstochtelijke begeerte naar haar kwam in hen op.

Zij verdraaiden de stem van hun geweten,

wendden hun ogen af van de hemel en dachten niet aan de dreiging

van de rechtvaardige straffen.

Terwijl zij naar een geschikte dag uitzagen,

ging Susanna vergezeld van twee dienstmeisjes,

volgens haar gewoonte weer eens het park in.

En omdat het warm was, wilde zij er een bad nemen;

er was immers niemand behalve de twee oudsten,

die zich hadden verscholen en haar begluurden.

Susanna zei dus tot de dienstmeisjes:

“Ga olie en balsem halen en sluit de poort van het park,

dan ga ik een bad nemen.”

Zodra de dienstmeisjes vertrokken waren,

kwamen de twee oudsten te voorschijn en liepen op haar toe

en zeiden:

“Susanna, de poort van het park is gesloten

en er is niemand die ons ziet,

wij branden van begeerte naar je:

wees ons daarom terwille en heb gemeenschap met ons,

anders zullen we tegen jou getuigen,

dat er een jongeman bij je was

en dat je daarom de dienstmeisjes had weggestuurd.”

Susanna zuchtte diep en sprak:

“Van alle kanten word ik bedreigd:

want doe ik het, dan wacht mij de dood,

doe ik het niet, dan zal ik uw hand niet ontkomen.

Maar liever val ik onschuldig in uw handen

dan te zondigen tegen de Heer.”

Daarop begon Susanna luid te roepen,

maar de twee oudsten schreeuwden tegen haar in

en een van hen liep naar de poort van het park en opende die.

Toen degenen die in huis waren

het geschreeuw in het park hoorden,

kwamen ze door de zij-ingang toegesneld om te zien

wat Susanna overkomen was.

Toen de oudsten hun verhaal deden,

geraakten de bedienden in grote verlegenheid,

want nog nooit was zoiets van Susanna verteld.

Toen het volk de volgende dag

weer bij haar man Joakim samenkwam,

gingen de oudsten er toe over om hun goddeloos plan uit te voeren

en Susanna ter dood te brengen.

Voor het verzamelde volk bevalen ze:

“Laat Susanna halen, de dochter van Chelkia,

de vrouw van Joakim.”

Men liet haar halen.

Zij verscheen, vergezeld van haar ouders,

haar kinderen en al haar verwanten.

Haar verwanten en allen die haar zagen weenden.

Terwijl de twee oudsten voor het volk gingen staan

en hun handen op haar hoofd legden,

blikte Susanna schreiend op naar de hemel,

want in haar hart bleef zij vertrouwen op de Heer.

Toen verklaarden de oudsten:

“Terwijl we alleen in het park wandelden,

kwam zij met twee dienstmeisjes naar binnen,

sloot de poort en stuurde de meisjes weg.

Daarop kwam er een jonge man naar haar toe,

die zich schuil had gehouden, en ging bij haar liggen.

Toen we vanuit een hoek van het park het misdrijf bemerkten,

snelden we naar hen toe

en zagen dat ze met elkaar gemeenschap hadden.

Hem konden wij niet te pakken krijgen,

omdat hij sterker was dan wij,

de poort opende en zich uit de voeten maakte,

maar haar grepen we

en we vroegen haar, wie die jongeman was,

maar ze wilde het ons niet zeggen. Dat getuigen wij.”

De vergadering geloofde hen,

gezien zij oudsten van het volk waren en rechters,

en veroordeelde Susanna ter dood.

Nadat Susanna ter dood veroordeeld was

riep zij met luide stem:

“Eeuwige God, die het verborgene kent

en alles reeds weet, voordat het gebeurt,

Gij weet dat deze oudsten

een vals getuigenis tegen mij hebben afgelegd,

en ofschoon ik niet gedaan heb

hetgeen ze mij boosaardig ten laste leggen,

moet ik toch sterven.”

De Heer verhoorde haar gebed.

Terwijl zij werd weggeleid om gedood te worden,

gaf God een jongeman, Daniël geheten, een heilig besluit in.

Deze jongeman riep met luide stem:

“Ik ben onschuldig aan haar bloed!”

Waarop het volk zich naar hem toekeerde en vroeg:

“Wat bedoel je daarmee?”

Hij ging in hun midden staan en zei:

“Zijn jullie niet goed wijs, zonen van Israël?

Veroordelen jullie een dochter van Israël

zonder nader onderzoek en kennis van zaken?

Ga terug naar de rechtszaal, want dezen hier

hebben een vals getuigenis tegen haar afgelegd.”

Daarop ging al het volk haastig naar de rechtszaal terug.

Daar zeiden de oudsten tot Daniël:

“Neem plaats in ons midden en deel ons je bedoelingen mee,

want God heeft je het gezag van de ouderdom verleend.”

Toen zei Daniël tot hen:

“Zonder ze van elkaar af,

dan zal ik ze aan een verhoor onderwerpen.”

Ze werden dus van elkaar gescheiden.

Daniël riep vervolgens een van de twee oudsten bij zich en zei:

“Je bent in boosheid vergrijsd,

maar nu krijg je de straf voor al de zonden die je bedreven hebt

door onrechtvaardige vonnissen te vellen:

onschuldigen heb je veroordeeld en schuldigen vrijgesproken

in strijd met het gebod van de Heer:

Breng iemand die onschuldig is en in zijn recht staat,

niet ter dood.

Welnu, als je haar op heterdaad betrapt hebt,

zeg dan onder wat voor een boom heb je ze samen gezien?”

Hij antwoordde: “Onder een mastiekboom.”

Daniël hernam: “Die prachtige leugen kost je je kop!

Want Gods engel heeft van God al bevel gekregen

je in tweeën te splijten.”

Nadat Daniël deze had laten wegleiden,

liet hij de ander voorkomen en zei tot hem:

“Je bent een afstammeling van Kanaän en niet van Juda!

De schoonheid heeft je verleid

en de hartstocht heeft je hoofd op hol gebracht.

Zo handelden jullie met de dochters van Israël

en uit vrees waren die jullie ter wille,

maar een dochter van Juda

heeft zich niet willen schikken naar jullie boosheid.

Welnu: Onder wat voor een boom

heb je ze betrapt?”

Hij antwoordde: “Onder een steeneik.”

Daniël hernam:

“Ook jij hebt door die prachtige leugen je kop verspeeld!

Want Gods engel staat reeds klaar

om je met het zwaard doormidden te houwen

en jullie beiden te verdelgen.”

Hierop barstte heel de vergadering los in luid gejuich

en men loofde God, die redt wie op Hem vertrouwt.

En nu Daniël met hun eigen woorden bewezen had

dat de twee oudsten een vals getuigenis hadden afgelegd,

keerde het volk zich tegen hen

en overeenkomstig de wet van Mozes

voltrokken ze aan de oudsten de straf

die zij in hun boosheid hun naaste hadden beraamd:

ze werden ter dood gebracht.

Zo werd die dag een onschuldige van de dood gered.

 

Tussenzang (Ps. 23, 1-3a.3b-4.5.6)

Refrein:  Al voert mijn weg door donkere kloven,

ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.

 

De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort ,

Hij laat mij weiden op groene velden.

Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,

Hij geeft mij weer frisse moed.

 

Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden

omwille van zijn Naam.

Al voert mijn weg door donkere kloven,

ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.

Uw stok en uw herdersstaf

geven mij moed en vertrouwen.

 

Gij, nodigt mij aan uw tafel

tot ergernis van mijn bestrijders.

Met olie zalft Gij mijn hoofd,

mijn beker is overvol.

 

Voorspoed en zegen verlaten mij nooit,

elke dag van mijn leven.

Het huis van de Heer zal mijn woning zijn

voor alle komende tijden.

 

Vers voor het evangelie (Ez. 33, 11)

Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze,

zegt de Heer,

maar veeleer daarin, dat hij zich bekeert en leeft.

 

Evangelie (Joh. 8, 1-11)

Laat degene onder u die zonder zonden is,

het eerst een steen op haar werpen

In die tijd begaf Jezus zich naar de Olijfberg.

’s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel

en al het volk kwam naar Hem toe.

Hij ging zitten en onderrichtte hen.

Toen brachten schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw,

die op overspel was betrapt.

Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem:

“Meester, deze vrouw

is op heterdaad betrapt terwijl ze overspel bedreef.

Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen

zulke vrouwen te stenigen.

Maar Gij,

wat zegt Gij ervan?”

Dit bedoelden ze als een strikvraag

in de hoop Hem ergens van te kunnen beschuldigen.

Jezus echter boog zich voorover

en schreef met zijn vinger op de grond.

Toen zij bij Hem aanhielden met vragen

richtte Hij zich op en zei tot hen:

“Laat degene onder u die zonder zonden is,

het eerst een steen op haar werpen.”

Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond.

Toen zij dit hoorden

dropen zij een voor een af,

de oudsten het eerst,

totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw

die daar was blijven staan.

Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar:

“Vrouw, waar zijn ze gebleven?

Heeft niemand u veroordeeld?”

Zij antwoordde:

“Niemand, Heer.”

Toen zei Jezus tot haar:

“Ook Ik veroordeel u niet,

ga heen en zondig van nu af niet meer.”

 

 

Dinsdag 23 maart               H. Turibius de Mongrovejo, bisschop

 

Eerste lezing (Num. 21, 4-9)

Iedereen die gebeten is en opziet naar de bronzen slang,

zal in leven blijven

In die tijd trokken de Hebreeën van de berg Hor

in de richting van de Rietzee,

want zij wilden om Edom heentrekken.

Maar onderweg werd het volk ongeduldig.

Het keerde zich tegen God en tegen Mozes:

“Hebt gij ons uit Egypte gevoerd om te sterven in de woestijn?

Er is geen brood, er is geen water

en dat minderwaardige eten staat ons tegen.”

Toen zond de Heer giftige slangen op het volk af.

Deze beten de Israëlieten en velen van hen vonden de dood.

Nu kwam het volk naar Mozes en zei:

“Wij hebben gezondigd,

want wij hebben ons tegen de Heer en tegen u gekeerd.

Bid de Heer, dat hij die slangen van ons wegneemt.”

Toen bad Mozes voor het volk

en de Heer zei tot hem:

“Maak zo’n giftige slang en zet die op een paal.

Iedereen die gebeten is en er naar opziet,

zal in leven blijven.”

Mozes maakte een bronzen slang

en zette die op een paal.

Ieder die door een slang was gebeten

en zijn ogen op de bronzen slang richtte,

bleef in leven.

 

Tussenzang (Ps. 102, 2-3.16-18.19-21)

Refrein:  Heer, verhoor mijn gebed,

laat mijn geroep U bereiken.

 

Heer, verhoor mijn gebed,

laat mijn geroep U bereiken.

Verberg uw gelaat niet voor mij,

wanneer de zorgen mij drukken.

Schenk mij uw aandacht, Heer,

verhoor mij zodra ik U aanroep.

 

De heidenen zullen uw Naam weer duchten,

de vorsten der aarde uw heerlijkheid, Heer,

wanneer Gij de muren van Sion herbouwt,

wanneer Gij daar weerkeert in volle luister,

wanneer Gij de stem der geplunderden hoort,

hun smeekbeden niet naast U neerlegt.

 

Stelt dit dan op schrift voor het komend geslacht

en laat onze zonen de Heer ervoor danken.

De Heer ziet omlaag van zijn heilige hoogte,

Hij ziet uit de hemel op aarde neer.

Hij zal het geschrei der gevangenen horen,

verlossen die aan de dood zijn gewijd.

 

Vers voor het evangelie (Ps. 130, 5+7)

Op de Heer stel ik mijn hoop,

op zijn woord vertrouw ik,

want de Heer is steeds barmhartig,

zijn genade onbeperkt.

 

Evangelie (Joh. 8, 21-30)

Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven,

zult gij inzien dat Ik ben

In die tijd sprak Jezus tot de Farizeeën:

“Ik ga heen

en gij zult Mij zoeken,

maar in uw zonden zult ge sterven.

Waar Ik heenga, kunt gij niet komen.”

De joden zeiden daarop:

“Hij zal toch geen zelfmoord plegen,

dat Hij zegt:

Waar Ik heenga kunt gij niet komen?”

Maar Hij hernam:

“Gij zijt van beneden,

Ik ben van boven.

Gij zijt van deze wereld,

Ik ben niet van deze wereld.

Daarom zei Ik u,

dat gij in uw zonden zult sterven,

want als gij niet gelooft dat Ik ben,

zult gij in uw zonden sterven.”

Zij vroegen Hem toen:

“Wie zijt Gij dan?”

Jezus antwoordde:

“Waarom zou Ik eigenlijk daar nog met u over spreken?

Veel zou Ik over u kunnen zeggen tot uw veroordeling.

Maar Hij die Mij gezonden heeft is waarachtig,

en wat Ik van Hem heb gehoord,

dat zeg Ik tot de wereld.”

Zij begrepen niet dat Hij hun van de Vader sprak.

Daarop zei Jezus:

“Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven,

dan zult gij inzien dat Ik ben

en dat Ik uit Mijzelf niets doe,

maar dit alles zeg

zoals de Vader het Mij heeft geleerd.

En Hij die Mij gezonden heeft

is met Mij,

Hij heeft Mij niet alleen gelaten,

omdat Ik altijd doe wat Hem behaagt.”

Toen Hij aldus sprak

gingen er velen in Hem geloven.

 

 

Woensdag 24 maart                                                                             

 

Eerste lezing (Dan. 3, 14-20.91-92.95)

De Heer heeft zijn engel gezonden om zijn dienaren te redden

In die dagen vroeg koning Nebukadnessar

aan de mannen Sadrak, Mezak en Abednego:

“Is het waar dat gij mijn god niet vereert

en het gouden beeld, dat ik heb opgericht, niet aanbidt?

Welnu, zijt gij bereid om bij het horen van de klanken

van hoorn en fluit, van citer, luit en harp,

van doedelzak en allerlei andere muziekinstrumenten

u neer te werpen en het beeld te aanbidden dat ik gemaakt heb?

Weigert gij dat, dan wordt ge op staande voet

in het laaiende vuur van een oven geworpen

en welke god zal u dan uit mijn macht kunnen bevrijden?”

Zij gaven de koning ten antwoord:

“Nebukadnessar, wij vinden het niet nodig

op uw vraag een antwoord te geven.

Als er een god is die dat kan,

dan is het onze God, die wij vereren:

Hij is in staat ons te bevrijden uit het laaiende vuur van een oven

en Hij zal ons ontrukken aan uw greep, koning.

Maar de koning zij ervan overtuigd, dat,

ook als God ons niet redt, wij uw god niet vereren

en het gouden beeld, dat gij hebt opgericht, niet aanbidden.”

Toen werd Nebukadnessar woedend op hen

en zijn gelaat vertrok,

hij gaf bevel de oven zevenmaal heter te stoken dan gewoonlijk,

en de sterksten uit zijn leger droeg hij op

deze mannen te binden

en in de laaiende vuuroven te werpen.

Maar plots schrok koning Nebukadnessar,

stond ijlings op en zei tot zijn raadsheren:

“Wij hebben toch drie mannen geboeid in het vuur geworpen?”

Zij gaven de koning ten antwoord: “Zeker, koning!”

Hij hernam:

“Maar ik zie vier mannen ongeboeid

en zonder letsel zich in het vuur bewegen,

de vierde gelijkt op een godenzoon.”

Toen sprak Nebukadnessar:

“Geloofd zij de God van Sadrak, Mezak en Abednego:

Hij heeft zijn engel gezonden om zijn dienaren te redden,

die vol vertrouwen op Hem

het bevel van de koning hebben overtreden

en hun lichamen hebben prijsgegeven,

omdat ze geen god wilden vereren

of aanbidden dan hun eigen God.”

 

Tussenzang (Dan. 3, 52.53.54.55.56)

Refrein:  U komt de lof toe in alle eeuwen.

 

Geprezen zijt Gij, Heer, God onzer vaderen,

U komt de lof toe in alle eeuwen.

 

Geprezen uw heilige roemrijke Naam,

U komt de lof toe in alle eeuwen.

 

Geprezen zijt Gij in het huis van uw glorie,

U komt de lof toe in alle eeuwen.

 

Geprezen zijt Gij op de troon van uw koninkrijk,

U komt de lof toe in alle eeuwen.

 

Geprezen zijt Gij, die de diepten doorschouwt,

tronend op kerubs, in alle eeuwen.

 

Geprezen zijt Gij in de koepel des hemels,

U komt de lof toe in alle eeuwen.

 

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)

Niet van brood alleen leeft de mens,

maar van alles wat uit de mond van God voortkomt.

 

Evangelie (Joh. 8, 31-42)

Als de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn

In die tijd zei Jezus tot de Joden, die in Hem geloofden:

“Indien gij trouw blijft aan mijn woord

zijt gij waarlijk mijn leerlingen.

Dan zult ge de waarheid kennen

en de waarheid zal u vrij maken.”

Men wierp op:

“Wij zijn van Abrahams geslacht

en nooit iemands slaaf geweest.

Hoe kunt Gij dan zeggen:

gij zult vrij worden?”

Jezus antwoordde hun:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u

al wie zonde doet,

is slaaf van de zonde,

en de slaaf blijft niet voor eeuwig in het huis.

Wie eeuwig in het huis blijft

is de Zoon.

Als de Zoon u vrij maakt,

zult gij werkelijk vrij zijn.

Ik weet dat gij van Abrahams geslacht zijt,

niettemin zoekt gij Mij te doden,

omdat mijn woord bij u geen ingang vindt.

Ik verkondig wat Ik bij de Vader heb gezien,

maar gij doet wat gij van uw vader gehoord hebt.

Zij antwoordden Hem:

“Onze vader is Abraham.”

Daarop zei Jezus hun:

“Als gij kinderen van Abraham zijt,

doet dan ook de werken van Abraham.

Thans echter zoekt gij Mij, een mens, te doden

terwijl Ik u de waarheid heb gezegd,

die Ik van God heb gehoord.

Zoiets deed Abraham niet.

Gij doet de werken van uw vader.”

Zij zeiden Hem:

“Wij zijn niet uit ontucht geboren,

één vader hebben wij

en dat is God.”

Jezus zeide hun:

“Als God uw vader was,

zoudt gij Mij beminnen,

want van God ben Ik uitgegaan

en van Godswege ben Ik hier.

Neen, Ik ben niet uit Mijzelf gekomen,

maar Hij heeft Mij gezonden.”

 

 

Donderdag 25 maart                     AANKONDIGING VAN DE HEER

                                                                           (MARIA BOODSCHAP)

Hoogfeest

 

Eerste lezing (Jes. 7, 10-14)

Zie, de maagd zal ontvangen

In die dagen sprak Jesaja tot Achaz:

“Vraag de Heer, uw God, om een teken,

hetzij hoog aan de hemel of diep in de hel.”

Maar Achaz antwoordde:

“Ik vraag niet om een teken;

ik wil de Heer niet op de proef stellen.”

En Jesaja sprak:

“Luister dan, Huis van David,

is het u niet genoeg mensen te ergeren,

dat gij ook mijn God tot ergernis wilt zijn?

Daarom geeft de Heer u ook ongevraagd een teken:

Zie, de maagd zal ontvangen en een zoon baren,

en zij zal hem noemen ‘Immanuël’: ‘God-met-ons’.”

 

Tussenzang (Ps. 40, 7-8.9.10.11)

Refrein:  Ja, ik kom, Heer, om uw wil te doen.

 

Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd,

maar wel hebt Gij mijn oren voor uw stem geopend.

Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij;

dus zei ik: ja, ik kom, zoals van mij geschreven staat.

 

Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde,

uw wet is in mijn hart gegrift.

In de bijeenkomsten heb ik gerechtigheid gepredikt,

mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.

 

Ik hield uw weldaden niet in mijn hart verborgen,

uw trouw, uw bijstand maakte ik bekend.

Uw gunsten heb ik niet geheim gehouden,

noch uw getrouwheid, voor de mensen om mij heen.

 

Tweede lezing (Hebr. 10, 4-10)

In de boekrol staat er over mij geschreven:

ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen

Broeders en zusters,

het is uitgesloten,

dat het bloed van stieren en bokken zonden zou wegnemen.

Daarom zegt Christus dan ook, als Hij in de wereld komt:

“Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild,

maar Gij hebt voor mij een lichaam bereid.

Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen.

Toen zei ik:

Hier ben ik.

Zoals er in de boekrol over mij geschreven staat:

Ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen.”

Eerst zegt Hij:

“Slachtoffers en gaven,

brandoffers en zoenoffers hebt Gij niet gewild;

die konden U niet behagen,

hoewel de wet voorschrijft dat ze gebracht moeten worden”.

En dan zegt Hij:

“Hier ben ik,

ik ben gekomen om uw wil te doen”.

Hij schaft dus het eerste af om het tweede te laten gelden.

Door die wil zijn wij geheiligd, eens voor al,

door het offer van het lichaam van Jezus Christus.

 

Vers voor het evangelie (Joh. 1, 14ab)

(Alleluia.)

Het Woord is vlees geworden

en heeft onder ons gewoond.

En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd.

(Alleluia.)

 

Evangelie (Lc. 1, 26-38)

Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen

In die tijd

werd de engel Gabriël van Godswege gezonden

naar een stad in Galilea, Nazaret,

tot een maagd, die verloofd was met een man, die Jozef heette,

uit het huis van David;

de naam van de maagd was Maria.

Hij trad bij haar binnen en sprak:

“Verheug u, Begenadigde, de Heer is met u,

Gij zijt de gezegende onder de vrouwen.”

Zij schrok van dat woord

en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen.

Maar de engel zei tot haar:

“Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God.

Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen

en gij moet Hem de naam Jezus geven.

Hij zal groot zijn

en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden.

God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken

en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob

en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.”

Maria echter sprak tot de engel:

“Hoe zal dit geschieden daar ik geen man beken?”

Hierop gaf de engel haar ten antwoord:

“De heilige Geest zal over u komen

en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen;

daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht,

heilig genoemd worden, Zoon van God.

Weet dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante,

in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen

en, ofschoon zij onvruchtbaar heette,

is zij nu in haar zesde maand;

want voor God is niets onmogelijk.”

Nu zei Maria:

“Zie de dienstmaagd des Heren;

mij geschiede naar uw woord.”

En de engel ging van haar heen.

 

 

Vrijdag 26 maart                                                                                    

 

Eerste lezing (Jer. 20, 10-13)

De Heer is bij mij als een machtig strijder

Ik hoor velen fluisteren:

“Daar heb je ontzetting – overal.”

Breng hem aan, ja, we brengen hem aan.

Al mijn vrienden willen niets liever

dan mij ten val brengen.

Ze zeggen:

Misschien laat hij zich misleiden,

dan overmeesteren we hem

en kunnen we ons op hem wreken.

God de Heer is bij mij als een machtig strijder.

Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen.

Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets.

Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten!

God van de hemelse machten,

die alles rechtvaardig onderzoekt,

die hart en nieren doorgrondt,

laat mij zien hoe Gij U op hen wreekt.

Ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.

Zing een lied, een loflied voor de Heer uw God,

want Hij heeft het leven van de arme

uit de macht van de boosdoeners gered.

 

Tussenzang (Ps. 18, 2-3a.3bc-4.5-6.7)

Refrein:  Ik wendde mij tot de Heer in mijn nood,

zijn oor ving mijn noodkreten op.

 

Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij,

mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder.

Mijn God, de rots waar ik toevlucht vind.

 

Mijn schild, mijn behoud, mijn bescherming.

Wanneer ik de Heer aanroep, Hij zij geprezen,

dan doet geen vijand mij kwaad.

 

Want golven van doodsgevaar sloten mij in,

een stortvloed van onheil maakte mij angstig.

Het net van het dodenrijk hield mij gevangen,

de strik van de dood lag reeds om mij heen.

 

Toen wendde ik mij tot de Heer in mijn nood

en riep ik mijn God aan om hulp.

Hij hoorde mijn stem in zijn hoge paleis,

zijn oor ving mijn noodkreten op.

 

Vers voor het evangelie (Lc. 15, 18)

Ik ga weer naar mijn vader

en ik zal hem zeggen:

Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u.

 

Evangelie (Joh. 10, 31-42)

De Joden proberen Jezus opnieuw te grijpen,

maar Hij stelt zich buiten hun bereik

In die tijd raapten de Joden stenen op om Jezus te stenigen.

Maar Jezus zei hun:

“Ik heb voor uw ogen veel goede werken verricht,

die uit de Vader voortkomen;

om welk van die werken wilt gij Mij stenigen?”

De Joden gaven Hem ten antwoord:

“Niet om een goed werk stenigen wij U,

maar om een godslastering:

dat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.”

Jezus antwoordde hun:

“Staat er niet in uw Wet geschreven:

Ik heb gezegd: gij zijt goden?

Zij heeft hen tot wie het woord Gods gericht werd

goden genoemd,

en de Schrift heeft bindende kracht.

Maar waarom dan beschuldigt ge Mij,

die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd,

van godslastering als Ik Mijzelf Gods Zoon noem?

Als Ik de werken van mijn Vader niet doe,

behoeft gij Mij niet te geloven,

maar zo Ik ze wel doe,

gelooft dan die werken als ge Mij niet wilt geloven.

Dan zult gij inzien en erkennen,

dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben.”

Toen probeerden zij opnieuw Hem te grijpen,

maar Hij stelde zich buiten hun bereik.

Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan,

naar de plaats waar Johannes aanvankelijk gedoopt had

en bleef daar.

Velen kwamen tot Hem, want ze zeiden:

“Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan,

maar alles wat hij over deze man zei was waar.”

En velen begonnen daar in Hem te geloven.

 

 

Zaterdag 27 maart                                                                                 

 

Eerste lezing (Ez. 37, 21-28)

Ik zal de kinderen van Israël tot één enkel volk maken

Zo zegt God de Heer:

“Ik zal de kinderen van Israël,

die overal verspreid onder de heidenvolken leven,

bijeenbrengen en hen terugvoeren naar hun eigen grond.

Ik zal hen tot één enkel volk maken,

in het land, op de bergen van Israël,

en één koning zal over hen allen regeren.

Zij zullen niet langer twee volken zijn,

niet langer verdeeld zijn over twee rijken.

Zij zullen zich niet meer bezoedelen met hun afgoden,

hun gruwelbeelden en al hun misdaden.

Uit de trouweloosheden waaraan zij zich bezondigd hebben

zal Ik hen verlossen en Ik zal hen reinigen,

zodat zij mijn volk zijn en Ik hun God.

Dan zal mijn dienaar David koning over hen zijn,

zij zullen allen één herder hebben.

Zij zullen leven volgens mijn geboden

en mijn wetten werkelijk onderhouden.

Zij zullen wonen in het land,

dat Ik mijn dienaar Jakob gegeven heb,

het land waar hun vaderen gewoond hebben,

zij en hun kinderen en hun kleinkinderen

zullen daar voor altijd wonen,

en mijn dienaar David zal voor altijd hun vorst zijn.

Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten:

een altijddurend verbond zal het zijn.

Ik zal hun een woonplaats geven,

Ik zal hen talrijk maken

en mijn heiligdom voor altijd onder hen vestigen.

Mijn woning zal bij hen zijn.

Zo zullen de heidenvolken weten,

dat Ik, de Heer, Israël heilig maak,

doordat mijn heiligdom voor altijd onder hen is.”

 

Tussenzang (Jer. 31, 10.11-12ab.13)

Refrein:  De Heer zal ons hoeden, zoals een herder zijn kudde.

 

Volkeren, hoort dan het woord van de Heer,

geeft er bericht van op verre kusten.

 

Hij die Israël eens heeft verstrooid

zal het verzamelen, zal het behoeden,

zoals een herder zijn kudde hoedt.

 

Jakob zal worden bevrijd door de Heer,

los uit de greep van hem die het roofde.

Juichend betreden zij Sion weer,

zetten zich neer waar de Heer hen zegent.

 

Meisjes dansen een vreugdedans,

samen met jongens en grijsaards.

Dan breng Ik vreugde in plaats van rouw,

troost en blijdschap na al hun droefheid.

 

Vers voor het evangelie (Joh. 3, 16)

Zozeer heeft God de wereld lief gehad,

dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,

opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan.

 

Evangelie (Joh. 11, 45-56)

Jezus zal ook sterven

om de verstrooide kinderen van God samen te brengen.

Vele Joden, die in die dagen naar Maria waren gekomen

en zagen wat Jezus gedaan had,

geloofden in Hem.

Enigen van hen gingen echter naar de Farizeeën

om hun te vertellen wat Jezus gedaan had.

De hogepriesters en Farizeeën

belegden daarop een zitting van het Sanhedrin en zeiden:

“Wat doen we?

Want die man verricht veel wonderen.

Als wij Hem zijn gang laten gaan,

zullen ze allemaal in Hem geloven.

Dan zullen de Romeinen komen

en met de heilige plaats ook ons volk wegvagen.”

Maar een van hen,

Kájafas, die dat jaar hogepriester was zei hun:

“Gij begrijpt er niets van,

ge denkt er niet aan, dat het beter voor u is,

dat er één mens voor het volk sterft

dan dat het hele volk ten onder gaat.”

Dit zei hij niet uit zichzelf,

maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij,

dat Jezus zou sterven voor het volk,

en niet voor het volk alleen,

maar ook om de verstrooide kinderen van God samen te brengen.

Van die dag af waren ze besloten Hem te doden.

Jezus bewoog zich daarom niet meer openlijk onder de Joden,

maar vertrok vandaar naar de streek bij de woestijn,

en wel naar de stad Efraïm waar Hij met zijn leerlingen verbleef.

Toen echter het paasfeest van de Joden op handen was,

gingen velen uit de streek vóór Pasen naar Jeruzalem

om zich te reinigen.

Ze zochten naar Jezus

en zeiden tot elkaar terwijl ze in de tempel stonden:

“Wat dunkt u?

Zou Hij niet naar het feest komen?”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten, een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom via Ideal op onze doneerpagina of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99 t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.

Hartelijk dank voor uw gave.

Noveengebed om bescherming tegen het coronavirus

O goede Moeder, Onze Lieve Vrouw ter Nood, Wij geloven in uw zorg, in uw medeleven en uw voorspraak bij Jezus uw Zoon. Daarom komen wij vol vertrouwen tot u en wij vragen door U aan de Heer:

Bevrijd heel de wereld van de Corona-epidemie, genees en sterk de zieken en zegen hen die zorg voor hen dragen. Sta alle mensen bij die lijden onder de gevolgen van deze crises. Geef wijsheid aan onze bestuurders.

Bevrijd ons van onrust en angst, verlicht ons in pijn en verdriet. Geef ons hoop waar wij het niet meer zien zitten, geef ons kracht als wij er niet tegenop kunnen, geef ons licht waar het donker is en geef dat wij elkaar spoedig weer in vrijheid en vreugde nabij kunnen zijn.
Maria, bescherm ons en onze dierbaren, geef ons overgave aan de wil van de Vader en leid ons veilig naar Jezus, uw Zoon. Amen.

Gebed van de Vrouwe van alle volkeren

Heer Jezus Christus, zoon van de Vader zend nu Uw Geest over de aarde. Laat de Heilige Geest wonen in de harten van alle volkeren opdat zij bewaard mogen blijven voor verwording, rampen en oorlog. Moge de Vrouwe van alle Volkeren, de heilige Maagd Maria, onze voorspreekster zijn. Amen.

Gebed tot de Aartsengel Michaël

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig dat God hem zijn macht doet gevoelen en Gij, vorst der hemelse legerscharen, drijf satan en de andere boze geesten die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug. Amen.

Angelus ad Virginem

℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae
℟.Et concepit de Spiritu Sancto

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ecce ancilla Domini
℟.Fiat mihi secundum verbum tuum

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Et Verbum caro factum est
℟.Et habitavit in nobis

Ave Maria Gratia plena, Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus Et benedictus fructus ventris tui, Jesus.

Sancta Maria, Mater Dei. Ora pro nobis peccatoribus Nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

℣.Ora pro nobis, Sancta Dei Genetrix
℟.Ut digni efficiamur promissionibus Christi

Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine mentibus nostris infunde ut, qui, Angelo nuntiante Christi Filii tui incarnationem cognovimus per passionem eius et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per Christum Dominum nostrum. Amen.

De Engel des Heren

℣.De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt
℟.En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Zie de dienstmaagd des Heren
℟.Mij geschiede naar uw woord

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.En het Woord is vlees geworden
℟.En Het heeft onder ons gewoond

Wees gegroet, Maria Vol van genade, de Heer is met U Gij zijt de gezegende onder de vrouwen En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God bid voor ons, zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen.

℣.Bid voor ons, heilige Moeder van God, ℟.opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus, uw Zoon, leren kennen Wij bidden U stort uw genade in onze harten opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.