Dagelijks Brood 5 – 10 februari 2018

Jezus onderricht de menigte

Dagelijks Brood is een klein boekje met de lezingen van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi. De teksten worden genomen van de website van de Dionysiusparochie in Heerhugowaard.

Wij proberen dit boekje iedere week zondagavond, of uiterlijk maandagmorgen, beschikbaar te stellen op onze site. Wanneer u het print kunt u het als A5 boekje printen door de indeling te kiezen ‘boekbinding’.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Lezingen van maandag t/m zaterdag 5 – 10 februari 2018

Download hier deze week in PDF formaat

Maandag 5 februari H. Agatha, maagd en martelares (g)

Eerste lezing (1 Kon. 8, 1-7.9-13)
In die dagen riep Salomo de oudsten van Israël, alle stamhoofden en leiders van de families der Israëlieten, naar Jeruzalem om de ark van het verbond met de Heer af te halen uit de Davidstad, ook Sion geheten. Zo kwamen alle mannen van Israël samen bij koning Salomo op het feest in de maand Etanim, dat is de zevende maand. De oudsten van Israël traden naar voren, de priesters tilden de ark op en brachten haar met de tent van samenkomst en de bijbehorende gewijde voorwerpen over. Dit deden de priesters, samen met de levieten. Koning Salomo en heel de gemeenschap van Israël, die zich rond hem verzameld had, gingen voor de ark uit en ze offerden zoveel schapen en runderen, dat ze niet te tellen of te schatten waren. De priesters brachten de ark van het verbond met de Heer op haar plaats in de achterzaal van de tempel, het heilige der heiligen, onder de vleugels van de kerubs. De kerubs spreidden hun beide vleugels uit over de plaats van de ark en overschaduwden de ark en de draagstokken. Er lag in de ark niets anders dan de twee stenen platen, die Mozes erin had gelegd op de Horeb, de platen van het verbond dat de Heer had gesloten met de Israëlieten toen ze uit Egypte trokken. Toen de priesters het heiligdom verlieten, vulde een wolk de tempel van de Heer, zodat ze niet ter plaatse konden blijven voor het verrichten van hun dienstwerk, want de heerlijkheid van de Heer vervulde de tempel van de Heer. Toen sprak Salomo: “Heer, Gij hebt besloten in het duister te wonen, ik heb U dan een verheven tempel gebouwd, een woonplaats voor eeuwig.”

Tussenzang (Ps. 132/131)
Refrein: Rijs op, Heer, en kom naar uw rustplaats.
Wij hoorden ervan in Efrat en vonden de ark in Jearims velden. Laten wij binnengaan waar Hij verblijft, vallen wij neer voor Gods voetbank.
Rijs op, Heer, en kom naar uw rustplaats, Gij en de ark van uw majesteit, uw priesters gekleed in gerechtigheid, uw heiligen dansend van vreugde. Omwille van David, uw dienaar, verstoot uw gezalfde niet.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)
Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 53-56)
In die tijd staken Jezus en zijn leerlingen het meer over, bereikten de kust bij Gennésaret en liepen de haven binnen. Zodra zij uit de boot gestapt waren, herkenden de mensen Hem. Zij liepen heel de streek af en men begon de zieken op hun bedden naar de plaats te dragen waar men hoorde dat Hij was. Waar Hij maar binnenkwam, in dorp of stad of gehucht, legde men de zieken op de pleinen en smeekte Hem of ze tenminste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen die dit deden werden gezond.

Dinsdag 6 februari HH. Paulus Miki en gezellen, martelaren (g) H. Amandus, bisschop, gedachtenis (g)

Eerste lezing (1 Kon. 8, 22-23.27-30)
In die dagen ging Salomo voor het altaar van de Heer staan, ten aanschouwen van heel de gemeenschap van Israël. Hij strekte zijn handen uit naar de hemel en zei: “Heer, God van Israël, buiten U is er geen god in de hemel daarboven of hier beneden op aarde, die zo goedertieren is en zo getrouw aan het verbond met uw dienaren, die met heel hun hart hun schreden naar U richten. Maar zoudt Gij, God, werkelijk op aarde wonen? Zelfs de hemel en de hemel der hemelen kunnen U niet bevatten! Hoe dan deze tempel die ik gebouwd heb? Geef dan acht op de smeekbeden van uw dienaar, Heer, mijn God, en luister naar zijn roepen en naar het gebed dat uw dienaar vandaag tot U richt. Laat uw ogen dag en nacht waken over deze tempel en over het heiligdom waarvan Gij gezegd hebt dat uw Naam daar zou wonen, en luister naar het gebed dat uw dienaar op deze plaats tot U richt. Luister dan naar de smeekbede van uw dienaar en van uw volk Israël, die zij op deze plaats tot U zullen richten. Ja, Gij zult het horen vanuit de hemel, uw woonstede. Luister dan en schenk vergiffenis.”

Tussenzang (Ps. 84/83)
Refrein: Hoe lief is mij uw woning, Heer der hemelmachten!
Mijn ziel verlangt en hunkert naar uw heiligdom. Mijn hart en heel mijn wezen gaan juichend uit naar U, de God die leeft.
Want zelfs de mussen vinden wel een schuilplaats, de zwaluwen een nestje voor hun broed; voor mij is dat uw altaar, Heer der hemelmachten, mijn koning en mijn God!
Gelukkig zij, die wonen in uw huis, o Heer, die U daar altijd mogen prijzen. God, mijn beschermer, zie omlaag, zie om naar uw gezalfde.
Voor mij is één dag in uw voorhof beter dan elders duizend dagen. Veel liever sta ik op de drempel van Gods huis dan dat ik gast ben in de tent van zondaars.

Vers voor het evangelie (cf. Lc. 8, 15)
Alleluia. Zalig zij die het Woord Gods, dat zij hoorden in een goed en edel hart bewaren en vrucht voortbrengen door hun standvastigheid. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 1-13)
Eens kwamen de Farizeeën en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus te zamen, en ze zagen dat sommigen van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten. De Farizeeën immers en al de joden eten niet zonder eerst de vingertoppen gewassen te hebben, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet voordat zij zich gereinigd hebben; zo zijn er nog vele andere dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeën en de schriftgeleerden Jezus de vraag: “Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?” Hij antwoordde hun: “Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo toch staat er geschreven: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen: kruiken en bekers afwassen en meer van dergelijke dingen doet ge. Het is fraai – vervolgde Hij – dat gij het gebod van God buiten werking stelt om uw overlevering te handhaven! Mozes heeft immers gezegd: Eer uw vader
en uw moeder, en wie zijn vader of moeder vervloekt moet sterven. En toch leert gij: Als iemand tot zijn vader of moeder zegt: alles waarmee ik u zou kunnen helpen, is Korban – dat betekent: offergave – dan staat ge hem niet meer toe iets voor zijn vader of moeder te doen. Zo maakt ge het woord Gods krachteloos ten gunste van uw overlevering, die gij doorgeeft. En ge doet meer van dergelijke dingen.”

Woensdag 7 februari

Eerste lezing (1 Kon. 10, 1-10)
In die dagen was de faam die de Heer Salomo verleend had ook doorgedrongen tot de koningin van Seba en zij wilde hem persoonlijk op de proef stellen met raadsels. Zij begaf zich naar Jeruzalem met een zeer grote stoet kamelen, beladen met reukwerken, zeer veel goud en kostbare stenen. Toen zij bij Salomo gekomen was, legde zij hem alles voor wat zij in gedachte had. Maar Salomo wist het antwoord op al haar vragen; niets was voor de koning zo duister, dat hij het antwoord schuldig moest blijven. Toen de koningin van Seba bevond hoe wijs Salomo was en zij het paleis zag, dat hij had laten bouwen, de spijzen op zijn tafel, de hovelingen die mee aanzaten, de lakeien in hun uniform, de schenkers, de brandoffers, die hij geregeld opdroeg in de tempel van de Heer, was zij buiten zichzelf van verbazing. Zij zei tot de koning: “Het is dus waar wat ik in mijn land gehoord heb over uw wijsheid en uw ondernemingen. Ik heb het niet kunnen geloven, totdat ik hier kwam en het met eigen ogen zag. Heus, men heeft mij nog niet de helft verteld; u bezit meer wijsheid en rijkdom dan ik gehoord had. Wat een voorrecht voor uw mannen, wat een voorrecht voor uw dienaren, dat zij voortdurend voor u staan en uw woorden van wijsheid mogen horen. Gezegend zij de Heer, uw God, die in u zoveel welgevallen heeft gehad, dat Hij u geplaatst heeft op de troon van Israël, en u in zijn aanhoudende
liefde voor Israël tot koning heeft aangesteld om recht en gerechtigheid te handhaven.” Zij gaf de koning honderdtwintig talenten goud, zeer veel reukwerk en ook kostbare stenen. Nooit meer is er zoveel reukwerk aangevoerd als de koningin van Seba toen aan koning Salomo geschonken heeft.

Tussenzang (Ps. 37/36)
Refrein: De mond van de vrome verkondigt wijsheid.
Vertrouw aan de Heer uw levensweg toe, verlaat u op Hem, Hij zal er voor zorgen. Uw eerzaamheid zal als de dageraad stralen, uw recht als de middagzon.
De mond van de vrome verkondigt wijsheid, zijn tong spreekt oprechte taal. De wet van zijn God is in zijn hart, zijn schreden wankelen niet.
Het heil van de vromen komt van de Heer; Hij is hun toevlucht in tijden van kwelling. De Heer staat hen bij en bevrijdt hen, Hij redt die zich tot Hem wenden.

Vers voor het evangelie (Mt. 11, 25)
Alleluia. Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen hebt geopenbaard aan kinderen. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 14-23)
In die tijd riep Jezus het volk weer bij zich en sprak tot hen: “Luistert allen naar Mij en wilt verstaan: niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Als iemand oren heeft om te horen, hij luistere.” Nadat Hij zich van het volk had teruggetrokken en thuis gekomen
was, stelden zijn leerlingen Hem vragen over de gelijkenis. Hij antwoordde hun: “Begrijpt ook gij nog zo weinig? Beseft gij dan niet, dat al wat van buiten af in de mens komt, hem niet kan bezoedelen, omdat het niet in zijn hart komt, maar in zijn buik en zijn weg vindt in een zekere plaats?” Zo verklaarde Hij alle voedsel rein. Maar – zei Hij- wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.”

Donderdag 8 februari H. Hieronymus Emiliani (g) H. Josephina Bakhita, maagd (g)

Eerste lezing (1 Kon. 11, 4-13)
Op zijn oude dag verleidden de vrouwen Salomo tot het dienen van andere goden; hij was de Heer, zijn God, niet meer zo met hart en ziel toegedaan als zijn vader David. Salomo vereerde Astoret, de godin van de Sidoniërs, en Milkom, de gruwel van de Ammonieten; hij deed wat de Heer mishaagde en diende Hem niet zo trouw als zijn vader David. Zo liet Salomo in de berg ten oosten van Jeruzalem een offerhoogte bouwen voor Kemos, de gruwel van Moab, en voor Molek, de gruwel van de Ammonieten. Hetzelfde deed hij voor al zijn buitenlandse vrouwen, die voor haar goden wierook wilden branden en offers brengen. Toen werd de Heer, de God van Israël, vertoornd op Salomo, omdat hij zich van Hem had afgekeerd, nadat Hij hem tweemaal was verschenen. De Heer had hem uitdrukkelijk verboden andere goden te vereren, maar Salomo had zich niet gehouden aan het verbod van de Heer. Daarom zei de Heer tot hem: “Omdat het met u zo gesteld is en gij u niet houdt aan mijn verbond of aan de wetten, die Ik u heb opgelegd, zal Ik het koninkrijk van u afscheuren
en het geven aan een van uw knechten. Maar terwille van uw vader David zal Ik dit niet tijdens uw leven doen; Ik zal het losscheuren uit de hand van uw zoon. Toch zal Ik niet het hele koninkrijk losscheuren: één stam zal Ik aan uw zoon laten, terwille van David, mijn dienaar, en van Jeruzalem, de stad die Ik uitverkoren heb.”

Tussenzang (Ps. 106/105)
Refrein: Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt.
Gelukkig zijn zij die de voorschriften des Heren volgen, zich goed gedragen te allen tijd. Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt, en daal tot mij af met uw hulp.
Uw volk mengde zich onder de heidenen en nam hun slechte gewoonten over. Zij bogen de knie voor hun godenbeelden, die werden hen tot een valstrik.
Hun eigen zonen offerden zij, hun dochters aan de demonen. Daarom werd de Heer vertoornd op zijn volk en walgde Hij van zijn erfdeel.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 105)
Alleluia. Uw woord is een lamp voor mijn voeten, Heer, het is een licht op mijn pad. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 24-30)
In die tijd trok Jezus naar de streek van Tyrus en Sidon. Hij ging er een huis binnen en wilde niet dat iemand het te weten kwam, maar Hij kon niet onopgemerkt blijven. Een vrouw, wier dochtertje door een onreine geest was bezeten, kwam dan ook, zodra ze van Hem gehoord had, naderbij en wierp zich aan zijn voeten. De vrouw was een Helleense van Syrofenicische afkomst. Zij vroeg Hem de duivel uit
haar dochter uit te drijven. Jezus sprak tot haar: “Laat eerst de kinderen verzadigd worden. Want het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.” Maar zij had een antwoord en zei Hem: “Jawel, Heer. De honden onder tafel eten immers van de kruimels van de kinderen.” Toen sprak Hij tot haar: “Omdat ge dit zegt, ga heen, de duivel heeft uw dochter verlaten.” Zij keerde naar huis terug, trof haar kind te bed en bevond dat de duivel was heengegaan.

Vrijdag 9 februari

Eerste lezing (1 Kon. 11, 29-32; 12, 19)
In die tijd gebeurde het, dat Jerobeam vanuit Jeruzalem op reis was en onderweg de profeet Achia uit Silo ontmoette. Zij waren alleen in het open veld. Achia droeg een nieuwe mantel. Hij pakte die, scheurde hem in twaalf stukken en zei tot Jerobeam: “Neem tien stukken, want, zo zegt de Heer, de God van Israël: Tien stammen van Salomo’s koninkrijk scheur Ik los uit zijn hand en geef ze aan u. Eén stam mag hij behouden, omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb uitverkoren.” Zo braken de Israëlieten met het huis van David; dit is zo gebleven tot de huidige dag.

Tussenzang (Ps. 81/80)
Refrein: Ik ben de Heer, uw enige God, hoor dan, mijn volk, als Ik u waarschuw!
Nooit mag er een vreemde god zijn bij u, aanbidt geen goden uit andere landen. Want Ik ben de Heer, uw enige God, die u uit Egypte geleid heb.
Maar Israël heeft mijn stem niet gehoord, mijn volk gehoorzaamde niet. Toen liet Ik hen los met hun hard gemoed, zij gingen hun eigen wegen.
Ach, luisterde nu mijn volk maar naar Mij, bewandelde Israël nu maar mijn paden; dan bracht Ik hun vijanden aanstonds ten val en zou Ik mijn hand keren tegen hun kwellers.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 36.29b)
Alleluia. Mijn hart zij gericht op wat Gij verordent, Heer; geef mij uw wet als gids. Alleluia.

Evangelie (Mc. 7, 31-37)
In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis. Men bracht een doofstomme bij Hem en smeekte Hem, dat Hij deze de hand zou opleggen. Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong met speeksel aan. Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel, zuchtte en sprak tot hem: “Effeta”, wat betekent: Ga open. Terstond gingen zijn oren open, en werd de band van zijn tong losgemaakt, zodat hij normaal sprak. Jezus verbood hun het aan iemand te zeggen; maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood, des te luider verkondigden zij het. Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit: “Hij heeft alles wel gedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken.”

Zaterdag 10 februari H. Scholastica, maagd (g)

Eerste lezing (1 Kon. 12, 26-32; 13, 33-34)
In die dagen dacht Jerobeam bij zichzelf: Tenslotte zal mijn koninkrijk toch weer aan het huis van David komen. Als dit volk naar Jeruzalem blijft trekken om offers op te dragen in de tempel van de Heer, zullen zij zich weer gaan hechten aan Rehabeam, de koning van Juda, hun heer. Na rijp beraad liet de koning twee gouden stierenbeelden maken en zei hij tot het volk: “Gij zijt nu lang genoeg opgegaan naar Jeruzalem; dit, Israëlieten, zijn de goden, die u uit Egypte hebben geleid. Het ene beeld stelde hij op te Betel en het andere plaatste hij in Dan. Dit bracht de Israëlieten tot zonde. Het volk geleidde het tweede beeld naar Dan. Ook bouwde Jerobeam offerhoogten en stelde hij uit het gewone volk priesters aan, die niet tot de stam Levi behoorden. Verder voerde Jerobeam op de vijftiende dag van de achtste maand een feest in dat geleek op het feest dat in Juda bestond. Bij die gelegenheid besteeg hij het altaar, dat hij in Betel had laten maken, om te offeren voor de stierenbeelden, die hij vervaardigd had. En in Betel installeerde hij de priesters van de offerhoogten, die hij gebouwd had. Ondanks de woorden van de profeet bekeerde Jerobeam zich niet van zijn wangedrag. Integendeel, hij stelde uit het gewone volk priesters voor de offerhoogten aan; al wie maar wilde, wijdde hij tot priester van een offerhoogte. Hierin bestond de zonde van het huis van Jerobeam en dit was de reden waarom zijn koninkrijk vernietigd en van de aardbodem verdelgd zou worden.

Tussenzang (Ps. 106/105)
Refrein: Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt.
Wij hebben gezondigd zoals onze vaderen, ontucht bedreven en kwaad gedaan. Want onze vaderen in Egypte vergaten de wonderen die Gij deed.
Zij maakten een heilig kalf bij de Horeb en wierpen zich neer voor een gietsel van goud. Hun Glorie ruilden zij tegen een afgod, het beeld van een grasetend rund.
Zij waren vergeten dat God hen gered had, Hij die in Egypte zijn macht had getoond; die wonderdaden verricht had in Cham en bij de Rietzee verbazende dingen.

Vers voor het evangelie (Ps. 95/94, 8ab)
Alleluia. Luistert heden naar de stem van de Heer en weest niet halsstarrig. Alleluia.

Evangelie (Mc. 8, 1-10)
Toen er in die tijd weer eens veel mensen bijeen waren en zij niets te eten hadden, riep Jezus zijn leerlingen bij zich en sprak tot hen: “Ik heb medelijden met deze mensen, omdat zij al drie dagen bij Mij blijven, zodat ze nu zonder voedsel zijn. Wanneer Ik hen zonder eten naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken; sommigen van hen zijn van ver gekomen.” Zijn leerlingen antwoordden Hem: “Waar kan iemand hier, op een zo eenzame plaats brood vandaan halen om hen te verzadigen?” Hij vroeg hun: “Hoeveel broden hebt ge dan?” “Zeven”, antwoordden zij. Hij gelastte het volk op de grond te gaan zitten. Toen nam Hij de zeven broden, en na het dankgebed brak Hij ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze voor te zetten aan het volk; en dat deden ze. Ze hadden ook nog wat visjes; na de zegen er over
uitgesproken te hebben, zei Hij, dat ze ook die moesten voorzetten. De mensen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men zeven manden op. Er waren ongeveer vierduizend personen. Toen zond Hij hen naar huis. Terstond ging Hij met zijn leerlingen scheep en kwam in de streek van Dalmanúta.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten,
een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl
(teksten: www.dionysiusparochie.nl)