Dagelijks Brood 29 januari – 3 februari 2018

Dagelijks Brood Bijbellezingen

Dagelijks Brood is een klein boekje met de lezingen van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi. De teksten worden genomen van de website van de Dionysiusparochie in Heerhugowaard.

Wij proberen dit boekje iedere week zondagavond, of uiterlijk maandagmorgen, beschikbaar te stellen op onze site. Wanneer u het print kunt u het als A5 boekje printen door de indeling te kiezen ‘boekbinding’.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Lezingen van maandag t/m zaterdag
29 januari – 3 februari 2018

Download hier deze week in PDF formaat

Maandag 29 januari

Eerste lezing (2 Sam. 15, 13-14.30; 16, 5-13a)
In die dagen kwam bij David een bode met het bericht dat de
Israëlieten de zijde van Absalom gekozen hadden. Daarop zei David
tot al zijn dienaren die bij hem in Jeruzalem waren: “Vooruit, wij
moeten vluchten; anders ontkomen wij niet aan Absalom. Als u niet
haastig vertrekt, zal hij ons vóór zijn, ons in het onheil storten en zijn
zwaard tegen de stad keren.” David ging de helling van de Olijfberg
op. Wenend ging hij naar boven, het hoofd omhuld en barrevoets;
ook al degenen, die hem vergezelden hadden hun hoofd omhuld en
gingen wenend de berg op. Later, toen koning David Bachurim
bereikt had, kwam daar een man op hem toegelopen; hij was uit
hetzelfde geslacht als de familie van Saul en heette Simi, de zoon van
Gera. Vloekend en tierend kwam hij de stad uit en hoewel de
soldaten en de keurtroepen links en rechts van David liepen,
bekogelde hij koning David en zijn gevolg met stenen. Vloekend
schreeuwde Simi: “Eruit, bloedhond! Eruit, onverlaat! De Heer
wreekt al het bloed van het huis van Saul op u, omdat gij hem het
koningschap afhandig hebt gemaakt; nu geeft de Heer het aan uw
zoon Absalom. Zo krijgt ge de ellende, die u toekomt, omdat ge een
bloedhond zijt.” Abisai, de zoon van Seruja, zei tot de koning: “Wat
voor recht heeft die dode hond om mijn heer de koning te
vervloeken? Zal ik hem een kopje kleiner gaan maken?” Maar koning
David zei: “Is dat soms uw zaak, zoon van Seruja? Als hij David
vervloekt, omdat de Heer hem dat ingegeven heeft, wie mag dan
vragen, met welk recht hij dat doet?” En David zei tot Abisai en tot
zijn hovelingen: “Kijk eens, mijn bloedeigen zoon staat mij naar het
leven. Wat hebben we dan van een Benjaminiet te verwachten? Laat
hem vloeken, want de Heer heeft hem dat ingegeven. Misschien ziet
de Heer neer op mijn ellende en geeft hij mij het geluk weer terug, in
plaats van zijn vervloeking van vandaag.” Daarop vertrokken David en
zijn mannen verder.

Tussenzang (Ps. 3)
Refrein: Heer, richt U op en kom nader, kom mij te hulp, mijn God!
Heer, hoe talrijk zijn zij die mij kwellen, dreigend komen zij op mij af.
Overal hoor ik ze roepen: redding bij God vindt hij niet!
Toch zijt Gij, Heer, mijn schild, Gij geeft mij eer en aanzien. Altijd
wanneer ik roep tot de Heer antwoordt Hij mij van zijn heilige berg.
Veilig kan ik gaan rusten en slapen, veilig weer opstaan, want Hij
staat mij bij. Duizenden vijanden zal ik niet vrezen, ook al dringen zij
wild om mij heen. Heer, richt U op en kom nader, kom mij te hulp,
mijn God!

Vers voor het evangelie (Ps. 145/144, 13cd)
Alleluia. Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij
doet. Alleluia.

Evangelie (Mc. 5, 1-20)
In die tijd kwamen Jezus en zijn leerlingen aan de overkant van het
meer in het land van de Gerasenen. Nauwelijks was Hij uit de boot
gestapt, of daar liep Hem uit de grotspelonken een man tegemoet,
die in de macht was van een onreine geest. Hij huisde in de graven en
niemand was meer in staat hem zelfs met een ketting te boeien,
want al meermalen was hij in voet- en handboeien geketend
geweest, maar de handboeien had hij uit elkaar getrokken en de
voetboeien verbrijzeld. Niemand was dus bij machte hem te
overweldigen. Dag en nacht was hij onafgebroken in de
grafspelonken en in de bergen aan het schreeuwen en beukte
zichzelf met stenen. Toen hij in de verte Jezus zag, snelde hij op Hem
toe en viel Hem te voet. Luid schreeuwend riep hij: “Wat hebt Gij met
mij te maken, Jezus, Zoon van God, de Allerhoogste? Ik bezweer U bij
God, kwel mij niet! Want Jezus had hem gezegd: “Onreine geest, ga
weg uit die man.” Daarop vroeg Jezus hem: “Wat is uw naam?” Hij
antwoordde: “Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen.” En hij
smeekte Jezus met aandrang, dat Hij hen niet uit de streek zou
wegjagen. Nu was men daar tegen de berghelling een grote kudde
zwijnen aan het hoeden. Zij smeekten Hem: “Stuur ons in die zwijnen
en laat ons daarin gaan.” Hij stond het hun toe. De onreine geesten
gingen uit de bezetene, voeren in de zwijnen en de troep stortte zich
van de steile oever in het meer, ongeveer tweeduizend, en ze
verdronken. De zwijnenhoeders namen de vlucht en vertelden het in
de stad en op het land. Daarop kwamen de mensen kijken wat er
gebeurd was. Zij kwamen naar Jezus toe en zagen de bezetene zitten,
gekleed en goed bij zijn verstand, dezelfde die in de macht van
Legioen geweest was; en ze werden door vrees bevangen. Die het
gezien hadden, verhaalden hun hoe het gegaan was met de
bezetene, en vertelden ook over de zwijnen. Daarop begonnen ze bij
Hem aan te dringen hun streek te verlaten. Maar toen Jezus in de
boot stapte, verzocht de man die bezeten geweest was bij Hem te
mogen blijven. Jezus stond dit echter niet toe, maar zei hem: “Ga
naar huis, naar de uwen en vertel hun alles wat de Heer aan u gedaan
heeft en hoe Hij u barmhartigheid heeft bewezen.” De man ging heen
en begon in Dekápolis alles te verkondigen wat Jezus aan hem
gedaan had. En allen stonden verbaasd.

Dinsdag 30 januari

Eerste lezing (2 Sam. 18, 9-10.14b.24-25a. 30-19, 3)
In die dagen werd Absalom door de dienaren van David gevonden.
Toen namelijk het muildier waarop Absalom reed onder een grote eik
doorging, raakte Absaloms hoofd tussen de takken beklemd, en
omdat zijn muildier verder liep kwam hij tussen hemel en aarde te
hangen. Een soldaat zag dat en meldde het aan Joab: “Ik heb
Absalom gevonden! Hij hangt in een eik.” Joab nam drie stokken en
raakte daarmee Absalom, die nog levend midden in de eik hing,
tegen zijn borst. David zat tussen de beide poortgebouwen. Een
wachter klom op het dak van het poortgebouw, boven op de muur,
en toen hij rondkeek, zag hij iemand, die heel alleen kwam
aanrennen. De wachter liet het de koning melden en deze zei:
“Wacht hier even terzijde.” De bode Achimaäs deed dat. Nu kwam
ook een tweede bode, een Kusiet aan. Hij zei: “Ik heb goed nieuws
voor mijn heer de koning. De Heer heeft u recht verschaft tegenover
allen, die tegen u in opstand waren gekomen.” Maar de koning vroeg
de Kusiet: “Is alles goed met de jongen, met Absalom ?” Toen zei de
Kusiet: “Het was te wensen, dat het alle vijanden van mijn heer de
koning, allen die kwaad tegen u beramen, op dezelfde wijze verging
als het die jongeman vergaan is.” Diep geschokt trok de koning zich
terug in de bovenkamer van het poortgebouw; wenend liep hij op en
neer, terwijl hij bleef roepen: “Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn
zoon Absalom! Ach, was ik maar in jouw plaats gestorven, Absalom,
mijn zoon, mijn zoon!” Aan Joab werd bericht: “De koning weent en
treurt over Absalom.” En bij iedereen, die hoorde dat de koning
verdriet had om zijn zoon, verkeerde de overwinningsroes op slag in
rouw.

Tussenzang (Ps. 86/85)
Refrein: Aanhoor mijn gebed, Heer, en wil mij verhoren.
Aanhoor mijn gebed, Heer, en wil mij verhoren, ik ben ongelukkig en
arm. Bescherm mij, want U ben ik toegewijd, draag zorg voor uw
dienaar, hij rekent op U.
Mijn God zijt Gij toch, heb erbarmen met mij, voortdurend roep ik tot
U. Verblijd het hart van uw dienaar, Heer, ik richt mij tot U vol
vertrouwen.
Gij zijt immers goed en genadig, Heer, barmhartig voor elk die U
aanroept. Luister dan, Heer, naar mijn bidden, geef acht op mijn
smekende stem.

Vers voor het evangelie (Joh. 6, 64b.69b)
Alleluia. Uw woorden, Heer, zijn geest en leven; uw woorden zijn
woorden van eeuwig leven. Alleluia.

Evangelie (Mc. 5, 21-43)
Toen Jezus weer met de boot overgestoken was stroomde veel volk
bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond,
kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge. Toen deze
Hem zag, viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang: “Mijn
dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen
opleggen, opdat ze mag genezen en leven.” Jezus ging met hem mee.
Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op. Er
was een vrouw bij, die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed. Zij had
veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele
vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden;
integendeel, het was nog erger met haar geworden. Omdat zij over
Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte
zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: “Als ik slechts zijn kleren kan
aanraken, zal ik al genezen zijn.” Terstond hield de bloeding op en
werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen
was. Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust, dat er een kracht
van Hem was uitgegaan; Hij keerde zich te midden van de menigte
om en vroeg: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?” Zijn leerlingen
zeiden tot Hem: “Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en
Gij vraagt: Wie heeft Mij aangeraakt?” Maar Hij liet zijn blik rondgaan
om te zien wie dat gedaan had. Wetend wat er met haar gebeurd
was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen
en bekende Hem de hele waarheid. Toen sprak Hij tot haar: “Dochter,
uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal
verlost.” Hij was nog niet uitgesproken of men kwam uit het huis van
de overste van de synagoge met de boodschap: “Uw dochter is
gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?”
Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de
synagoge: “Wees niet bang, maar blijf geloven.” Hij liet niemand met
zich meegaan behalve Petrus, Jakobus, en Johannes, de broer van
Jakobus. Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het
rouwmisbaar van mensen, die luid weenden en weeklaagden. Hij ging
naar binnen en zei tot hen: “Waarom dit misbaar en geween? Het
kind is niet gestorven maar slaapt.” Doch ze lachten Hem uit. Maar
Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen en
de vader en moeder van het kind het vertrek binnen waar het kind
lag. Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: “Talita koemi”;
wat vertaald betekent: Meisje, Ik zeg je, sta op. Onmiddellijk stond
het meisje op en liep rond, want het was twaalf jaar. En ze stonden
stom van verbazing. Hij legde hun nadrukkelijk op, dat niemand het
te weten mocht komen, en voegde eraan toe dat men haar te eten
moest geven.

Woensdag 31 januari H. Johannes (Don) Bosco (g)

Eerste lezing (2 Sam. 24, 2.9-17)
In die dagen zei koning David tot Joab, zijn legeraanvoerder: “Ga rond
bij alle stammen van Israël, van Dan tot Berseba, om het volk te
tellen; ik wil weten hoe talrijk het volk is.” Toen de telling gebeurd
was, deelde Joab de uitslag aan de koning mee: Israël telde
achthonderdduizend weerbare mannen, die het zwaard konden
hanteren en Juda vijfhonderdduizend. Maar toen David de
volkstelling had laten houden, begon zijn hart te bonzen van angst en
hij zei tot de Heer: “Ik heb zwaar gezondigd door dat te doen. Ach
Heer, vergeef toch de zonde van uw dienaar; ik heb zeer dwaas
gehandeld.” Toen David de volgende ochtend opstond, was het
woord van de Heer al gekomen tot de profeet Gad, de ziener van
David: “Gij moet tot David gaan zeggen: Zo spreekt de Heer: Drie
dingen leg Ik u voor, waarvan gij er één moet kiezen; daarmee zal Ik u
treffen.” Gad begaf zich naar David, legde hem dit voor en vroeg:
“Moet er zeven jaar hongersnood over uw land komen, wilt u drie
maanden lang achtervolgd door uw vijanden op de vlucht zijn, of
moet drie dagen lang de pest door uw land gaan? Denk goed na en
beslis dan wat ik moet antwoorden aan Hem die mij zendt.” Toen zei
David tot Gad: “Ik weet me geen raad, maar wij kunnen beter in de
hand van de Heer vallen – want zijn barmhartigheid is groot – dan in
de handen van mensen.” Dus liet de Heer de pest op Israël los, van
die ochtend af tot op de vastgestelde tijd en er stierven van Dan tot
Berseba zeventigduizend mensen. Toen de engel van de Heer zijn
hand uitstak om ook Jeruzalem te teisteren, kreeg de Heer spijt over
het onheil en zei Hij tot de engel, die onder het volk verderf stichtte:
“Het is genoeg; laat uw hand zakken.” De engel van de Heer stond
toen bij de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet. Toen David de engel
zag, die het volk teisterde zei hij tot de Heer: “Ach Heer, alleen ik heb
gezondigd, alleen ik heb verkeerd gedaan, maar deze schapen, wat
hebben zij gedaan? Laat uw hand liever op mij drukken en op het
huis van mijn vader!”

Tussenzang (Ps. 32/31)
Refrein: Voor de Heer beken ik mijn fout; en Gij hebt mijn zonde
vergeven.
Gelukkig degene wiens fout werd vergeven, wiens zonde door God
werd bedekt. Gelukkig de mens, die geen schuld heeft bij God, wiens
hart geen misdaad verbergt.
Toen heb ik mijn zonde beleden voor U, mijn schuld niet langer
ontkend. Ik sprak: voor de Heer beken ik mijn fout; toen hebt Gij mijn
zonde vergeven.
Daarom zal de vrome zich keren tot U wanneer hij door onheil
bedreigd wordt; al breekt er een stortvloed over hem los, de
rampspoed zal hem niet raken.
Mijn toevlucht zijt Gij, mijn redder in nood, Gij hult mij in voorspoed
en vreugde.

Vers voor het evangelie (Mt. 4, 4b)
Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit
de mond van God voortkomt. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 1-6)
In die tijd begaf Jezus zich naar zijn vaderstad en zijn leerlingen
gingen met Hem mee. Toen het sabbat was, begon Hij te
onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen
verbaasd: “Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een
wijsheid, die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die
zijn handen verrichten? Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria
en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen
zijn zusters niet hier bij ons?” En zij namen er aanstoot aan. Maar
Jezus sprak tot hen: “Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn
eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.” Hij kon daar
geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken
genas, die Hij de handen oplegde. Hij stond verwonderd over hun
ongeloof.

Donderdag 1 februari

Eerste lezing (1 Kon. 2,1-4.10-12)
Toen Davids einde naderde, bond hij zijn zoon Salomo het volgende
op het hart: “Ik ga de weg van al het aardse. Wees sterk en toon dat
je een man bent. Blijf trouw aan de dienst van de Heer, onze God:
bewandel zijn wegen en onderhoud zijn wetten, geboden,
voorschriften en verordeningen, zoals geschreven staat in de wet van
Mozes. Dan zul je slagen in alles wat je doet en onderneemt. Dan zal
de Heer het woord gestand doen, dat Hij tot mij gesproken heeft: Als
uw zonen trouw, met heel hun hart en heel hun ziel, mijn wegen
bewandelen, dan zal het u nooit ontbreken aan afstammelingen op
de troon van Israël.” Toen ging David ter ruste bij zijn voorvaderen en
werd begraven in de Davidstad. Veertig jaar had David over Israël
geregeerd; te Hebron had hij zeven jaar geregeerd en te Jeruzalem
drieëndertig jaar. Salomo zetelde op de troon van zijn vader en zijn
koningschap kreeg steeds meer vaste voet.

Tussenzang (1 Kron. 29)
Refrein: Al wat bestaat, Heer, richt zich naar uw bevel.
Gij zijt geprezen, Heer, in alle eeuwen, Gij, God van onze vader Israël.
Groot zijt Gij in uw daden, oppermachtig, verheven, luisterrijk en
hoog geëerd.
Want alles in de hemel en op aarde is het uwe, Gij zijt de koning,
Heer, die boven alles staat. Van U zijn aanzien en bezit afkomstig, al
wat bestaat richt zich naar uw bevel.
Gij kunt beschikken over vaardigheid en krachten, wat groot en sterk
is hebt Gij zo gemaakt.

Vers voor het evangelie (Ps. 119/118, 34)
Alleluia. Geef mij begrip om uw wet na te leven, Heer, om haar te
volgen met heel mijn hart. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 7-13)
In die tijd riep Jezus de twaalf bij zich en begon hen twee aan twee
uit te zenden. Hij gaf hun macht over de onreine geesten en verbood
hun iets anders mee te nemen voor onderweg dan alleen een stok:
geen voedsel, geen reiszak, geen kopergeld in hun gordel. “Wel
moogt ge sandalen dragen, maar trekt geen dubbele kleding aan.” Hij
zei verder: “Als ge ergens een huis binnengaat, blijft daar tot ge weer
afreist. En is er een plaats waar men u niet ontvangt en niet naar u
luistert, gaat daar dan weg en schudt het stof van uw voeten als een
getuigenis tegen hen.” Zij vertrokken om te prediken dat men zich
moest bekeren. Zij dreven veel duivels uit, zalfden veel zieken met
olie en genazen hen.

Vrijdag 2 februari Opdracht van de Heer/ Maria Lichtmis (F)

Eerste lezing (Mal. 3, 1-4)
Dit zegt de Heer God: Ik zend mijn gezant voor Mij uit om voor Mij de
weg te banen. En aanstonds treedt dan de Heer zijn heiligdom
binnen, de Heer die gij zoekt, de engel van het verbond, naar wie gij
verlangend uitziet. Let op, Hij komt, zegt de Heer van de
hemelmachten. Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen? Wie
zal er staande blijven wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur
van de smelter, als het loog van de blekers. Hij zet zich neer om het
zilver te smelten en te zuiveren, om de levieten te zuiveren en hen,
als goud en zilver, te louteren, zodat zij de Heer weer op de vereiste
wijze offergaven kunnen brengen. Dan zal het offer van Juda en
Jeruzalem de Heer weer behagen, zoals in het verleden, in de
voorbije jaren.

Tussenzang (Ps. 24/23)
Refrein: De Heer van de hemelse machten, Hij is de Koning der glorie!
Poorten, heft uw kroonlijsten op, gaat open, aloude deuren, de
Koning der glorie moet binnengaan.
Wie is deze Koning der glorie? De Heer, de sterke, de machtige, de
Heer, de held in de strijd.
Poorten, heft uw kroonlijsten op, gaat open, aloude deuren, de
Koning der glorie moet binnengaan.
Wie is deze Koning der glorie? De Heer van de hemelse machten, Hij
is de Koning der glorie.

Tweede lezing (Hebr. 2, 14-18)
Broeders en zusters, de kinderen van één familie hebben deel aan
hetzelfde vlees en bloed; daarom heeft Jezus ons bestaan willen
delen, om door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, te
onttronen en om hen te bevrijden, die door de vrees voor de dood
heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren. Want het zijn niet
de engelen wier lot Hij zich aantrekt, maar de nakomelingen van
Abraham. Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest
worden, om als een medelijdend en getrouw hogepriester hun
belangen bij God te behartigen en de zonden van het volk uit te
boeten. Omdat Hij zelf de proef van het lijden doorstaan heeft, kan
Hij allen helpen die beproefd worden.

Vers voor het evangelie (Lc. 2, 32)
Alleluia. Een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw
volk Israël. Alleluia.

Evangelie (Lc. 2, 22-40)
Toen de tijd aanbrak waarop Maria en het kind volgens de Wet van
Mozes gereinigd moesten worden, brachten zijn ouders Jezus naar
Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen, volgens het voorschrift
van de Wet des Heren: elke eerstgeborene van het mannelijk
geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd, en om volgens de
bepalingen van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een
koppel tortels of twee jonge duiven. Nu leefde er in Jeruzalem een
zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls
vertroosting verwachtte, en de heilige Geest rustte op hem. Hij had
een godsspraak ontvangen van de heilige Geest, dat de dood hem
niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben
aanschouwd. Door de Geest gedreven was hij naar de tempel
gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten om
aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen, nam Simeon het kind
in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden: “Uw dienaar
laat Gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben
thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een
licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.” Zijn
vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd.
Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn
moeder: “Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in
Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid
van vele harten openbaar moge worden, en uw eigen ziel zal door
een zwaard worden doorboord.” Er was ook een profetes, Hanna,
een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en
na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij
een weduwe van vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de
tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed. Op dit
ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het kind tot
allen, die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten. Toen zij alle
voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar
Galilea, naar hun stad Nazaret terug. Het kind groeide op en nam toe
in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte
op Hem.

Zaterdag 3 februari H. Blasius (g), H. Ansgarius (g)

Eerste lezing (1 Kon. 3, 4-13)
In die dagen ging koning Salomo naar Gibeon om daar te offeren,
want dat was de voornaamste offerhoogte. Duizend brandoffers
droeg Salomo op dit altaar op. In Gibeon verscheen de Heer ‘s nachts
in een droom aan Salomo en zei: “Wat wilt ge dat Ik u geef?” Salomo
antwoordde: “Gij hebt uw dienaar, mijn heer David, een grote gunst
bewezen. Daar hij zijn schreden naar U richtte, getrouw,
rechtschapen en eerlijk jegens U, hebt Gij hem een zoon gegeven, die
nu zetelt op zijn troon. Welnu, Heer mijn God, Gij hebt uw dienaar
tot koning verheven als opvolger van mijn vader David, hoewel ik
maar een jonge man ben en nog niet weet wat ik doen of laten moet.
Zo staat uw dienaar te midden van het volk, dat Gij hebt uitverkoren,
een groot volk, zo groot dat het niet te tellen of te schatten is. Geef
dus uw dienaar een opmerkzame geest, om recht te kunnen spreken
voor uw volk en onderscheid te kunnen maken tussen goed en
kwaad. Want wie is in staat recht te spreken voor dit grote volk van
U?” Dit verzoek van Salomo behaagde de Heer. En God zei tot hem:
“Omdat ge juist dit gevraagd hebt en niet gevraagd hebt om een lang
leven en ook niet om rijkdom en evenmin om de dood van uw
vijanden, maar omdat ge gevraagd hebt om inzicht om recht te
kunnen spreken, daarom voldoe Ik aan uw verzoek en geef Ik u een
geest vol wijsheid en begrip, zoals vóór u niemand ooit heeft gehad
en ook na u niemand zal hebben. En ook wat ge niet gevraagd hebt
geef Ik u: rijkdom en aanzien, zoveel dat geen koning aan u gelijk zal
zijn, zolang ge leeft.”

Tussenzang (119/118)
Refrein: Leer mij, Heer, uw beschikkingen kennen.
Hoe houdt men van jongsaf zijn weg onbedorven? Door acht te slaan
op uw woord. Met heel mijn hart richt ik mij tot U: laat mij niet
afwijken van uw geboden.
Uw uitspraken berg ik diep in mijn hart om niet tegen U te misdoen.
Gij zijt lofwaardig, Heer, leer mij uw beschikkingen kennen.
Mijn lippen verkondigen allerwegen wat door uw mond is bepaald.
Mijn vreugde vind ik in wat Gij verordent, dat is mijn rijkste bezit.

Vers voor het evangelie (cf. Hand. 16, 14b)
Alleluia. Maak ons hart ontvankelijk, Heer, en dat wij ons richten naar
het woord van uw Zoon. Alleluia.

Evangelie (Mc. 6, 30-34)
In die tijd voegden de apostelen zich bij Jezus en brachten Hem
verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden. Daarop
sprak Hij tot hen: “Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats
om alleen te zijn en rust daar wat uit.” Want wegens de talrijke
gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten. Zij
vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn.
Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging; uit al de
steden kwamen mensen te voet daarheen en ze waren er nog eerder
dan zij. Toen Jezus aan land ging, zag Hij dan ook een grote menigte.
Hij gevoelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder
herder; en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.

Dagelijks Brood is een uitgave van
het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten,
een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood
Hartelijk dank voor uw gave
Verdere info: www.olvternood.nl
(teksten: www.dionysiusparochie.nl)