Dagelijks Brood 26 februari – 3 maart 2018

transfiguratie-van-de-Heer-icoon-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood is een klein boekje met de lezingen van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Wij proberen dit boekje iedere week zondagavond, of uiterlijk maandagmorgen, beschikbaar te stellen op onze site. Wanneer u het print kunt u het als A5 boekje printen door de indeling te kiezen ‘boekbinding’.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Lezingen van maandag t/m zaterdag 26 februari – 3 maart 2018

Week 2 van de Veertigdagentijd

Download hier deze week in PDF formaat

Maandag 26 februari

Eerste lezing (Dan. 9, 4b-10)
Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond gestand doet en vol erbarmen zijt voor hen, die U liefhebben en uw geboden volbrengen: Wij hebben gezondigd en kwaad gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest, wij zijn afgeweken van uw geboden en wetten, wij hebben niet geluisterd naar uw dienaren, de profeten, die in uw Naam gesproken hebben tot onze koningen, hoogwaardigheidsbekleders, familiehoofden en tot heel de gezeten bevolking van het land. Heer, Gij staat in uw recht, maar wij hebben reden om ons te schamen en we staan nu ook beschaamd, wij, de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en heel Israël, zowel degenen die dichtbij als veraf wonen in de landen waarheen gij ze verstoten hebt, omdat zij U ontrouw geworden zijn. Heer, wij moeten ons schamen, wij, onze koningen, onze hoogwaardigheidsbekleders en onze familiehoofden, omdat wij tegen U gezondigd hebben. Moge de Heer onze God barmhartig zijn en vergevensgezind, want wij zijn weerspannig geweest tegen Hem en wij hebben niet geluisterd naar de Heer onze God en niet geleefd naar de geboden, die Hij ons door zijn dienaren, de profeten, gegeven heeft.

Tussenzang (Ps. 79/78)
Refrein: Heer, handel met ons niet zoals wij verdienen, vergeld ons niet onze schuld (Ps. 103/102, 10a).
Laat ons niet boeten voor vroegere zonden, kom met uw barmhartigheid ons tegemoet, want wij zijn maar zwakke mensen.
Ach help ons, God van ons heil, om uw Naam, bevrijd ons, vergeef onze zonden, laat niemand zeggen: waar is nu hun God?
Tot U stijge op het gekerm der geboeiden, bevrijd met uw macht die de dood zijn gewijd. Maar wij zijn uw volk, Heer, uw eigen kudde, wij zullen U prijzen in eeuwigheid, uw lof van geslacht tot geslacht bezingen.

Vers voor het evangelie (2 Kor. 6, 2b)
Nu is het de gunstige tijd, vandaag is het de dag van het heil.

Evangelie (Lc. 6, 36-38)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden. Veroordeelt niet, dan zult ge niet veroordeeld worden. Spreekt vrij en ge zult vrijgesproken worden. Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt zal men ook voor u gebruiken.”

Dinsdag 27 februari

Eerste lezing (Jer. 18, 18-20)
Die het gemunt hadden op het leven van de profeet zeiden: “We beramen een aanslag op Jeremia. Nooit ontbreekt het de priesters aan onderricht, de wijzen aan raad of de profeten aan woorden. Wij letten niet meer op wat hij zegt.” Geef mij gehoor, Heer God, luister naar mijn klacht: Mag men goed met kwaad vergelden? Toch graven zij een kuil voor mij. Vergeet niet, dat ik voor U stond om voor hen ten beste te spreken en uw toorn van hen af te wenden.

Tussenzang (Ps. 31/30)
Refrein: Red mij, Heer, door uw genade.
Het net dat de mensen mij heimelijk spannen, ontkom ik door U die mij altijd beschermt. Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen, Gij zult mij beschermen, getrouwe God.
Ik hoor ze fluisteren om mij heen, aan alle kanten bedreiging. Zij smeden tezamen een plan tegen mij om mij het leven te nemen.
Toch blijf ik op U vertrouwen, Heer, steeds zeg ik: Gij zijt mijn God. Gij hebt mijn lot in uw hand, bevrijd mij van mijn vervolgers.

Vers voor het evangelie (Joh. 11, 25a.26)
Ik ben de verrijzenis en het leven, zegt de Heer, wie in Mij gelooft zal in eeuwigheid niet sterven.

Evangelie (Mt. 20, 17-28)
Toen Jezus van plan was naar Jeruzalem te gaan, nam Hij de twaalf apart en onderweg sprak Hij tot hen: “Wij gaan nu naar Jeruzalem, waar de Mensenzoon aan de hogepriesters en schriftgeleerden zal worden overgeleverd. Zij zullen Hem ter dood veroordelen en aan de heidenen overleveren om Hem te bespotten, te geselen en te kruisigen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.” Toentertijd trad de moeder van de zonen van Zebedeüs samen met hen op Jezus toe en wierp zich voor zijn voeten om Hem iets te vragen. Hij sprak tot haar: “Wat verlangt ge?” Zij antwoordde Hem: “Laat deze twee jongens van mij in uw Koninkrijk zitten, één aan uw rechter- en één aan uw linkerhand.” Maar Jezus antwoordde: “Gij weet niet wat ge vraagt. Zijt gij in staat de beker te drinken, die Ik ga drinken ?” Zij zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij.” Hij sprak: “Inderdaad, mijn beker zult gij drinken, maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter- of
linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie mijn Vader dit heeft bereid.” Toen de tien anderen dit hoorden, werden zij kwaad op de beide broers. Jezus echter riep hen bij zich en sprak: “Gij weet dat de heersers der volkeren hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn, wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet slaaf van u wezen, zoals ook de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.”

Woensdag 28 februari

Eerste lezing (Jer. 18, 18-20)
Die het gemunt hadden op het leven van de profeet zeiden: “We beramen een aanslag op Jeremia. Nooit ontbreekt het de priesters aan onderricht, de wijzen aan raad of de profeten aan woorden. Wij letten niet meer op wat hij zegt.” Geef mij gehoor, Heer God, luister naar mijn klacht: Mag men goed met kwaad vergelden? Toch graven zij een kuil voor mij. Vergeet niet, dat ik voor U stond om voor hen ten beste te spreken en uw toorn van hen af te wenden.

Tussenzang (Ps. 31/30)
Refrein: Red mij, Heer, door uw genade.
Het net dat de mensen mij heimelijk spannen, ontkom ik door U die mij altijd beschermt. Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen, Gij zult mij beschermen, getrouwe God.
Ik hoor ze fluisteren om mij heen, aan alle kanten bedreiging. Zij smeden tezamen een plan tegen mij om mij het leven te nemen.
Toch blijf ik op U vertrouwen, Heer, steeds zeg ik: Gij zijt mijn God. Gij hebt mijn lot in uw hand, bevrijd mij van mijn vervolgers.

Vers voor het evangelie (Joh. 11, 25a.26)
Ik ben de verrijzenis en het leven, zegt de Heer, wie in Mij gelooft zal in eeuwigheid niet sterven.

Evangelie (Mt. 20, 17-28)
Toen Jezus van plan was naar Jeruzalem te gaan, nam Hij de twaalf apart en onderweg sprak Hij tot hen: “Wij gaan nu naar Jeruzalem, waar de Mensenzoon aan de hogepriesters en schriftgeleerden zal worden overgeleverd. Zij zullen Hem ter dood veroordelen en aan de heidenen overleveren om Hem te bespotten, te geselen en te kruisigen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.” Toentertijd trad de moeder van de zonen van Zebedeüs samen met hen op Jezus toe en wierp zich voor zijn voeten om Hem iets te vragen. Hij sprak tot haar: “Wat verlangt ge?” Zij antwoordde Hem: “Laat deze twee jongens van mij in uw Koninkrijk zitten, één aan uw rechter- en één aan uw linkerhand.” Maar Jezus antwoordde: “Gij weet niet wat ge vraagt. Zijt gij in staat de beker te drinken, die Ik ga drinken ?” Zij zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij.” Hij sprak: “Inderdaad, mijn beker zult gij drinken, maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie mijn Vader dit heeft bereid.” Toen de tien anderen dit hoorden, werden zij kwaad op de beide broers. Jezus echter riep hen bij zich en sprak: “Gij weet dat de heersers der volkeren hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn, wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet slaaf van u wezen, zoals ook de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.”

Donderdag 1 maart H. Swietbert (g)

Eerste lezing (Jer. 17, 5-10)
Dit zegt God de Heer: “Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die steunt op een schepsel en zich afkeert van de Heer. Hij is een kale struik in de steppe, nooit krijgt hij regen. Hij staat op dorre woestijngrond, in een onvruchtbaar, verlaten gebied. Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem. Hij is een boom aan een rivier, de wortels tot in het water. Hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen. Een tijd van droogte deert hem niet, hij blijft altijd vrucht dragen. Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie kan het peilen? Ik, God de Heer, doorgrond hart en nieren, Ik vergeld ieder naar zijn gedrag, naar de vrucht van zijn werk.”

Tussenzang (Ps. 1)
Refrein: Gelukkig is de man, die op de Heer zijn hoop stelt (Ps. 40/39, 5a).
Gelukkig de man, die weigert te doen wat goddelozen hem raden, die niet de wegen der zondaars gaat, niet zit te midden der spotters.
Hij is als een boom, aan het water geplant, die vruchten draagt op zijn tijd, des zomers verdorren zijn bladeren niet, maar al wat hij doet brengt hem voorspoed.
De goddelozen vergaat het zo niet, de wind blaast hen weg als kaf. De Heer immers let op de weg der gerechten, de weg van de zondaars loopt dood.

Vers voor het evangelie (Ps. 130/129, 5.7)
Op de Heer stel ik mijn hoop, op zijn woord vertrouw ik, want de Heer is steeds barmhartig, zijn genade onbeperkt.

Evangelie (Lc. 16, 19-31)
In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën: “Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde er naar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Maar er kwamen alleen honden, die zijn zweren likten. Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis. In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham en Lazarus in diens schoot. Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd. Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel, daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting, maar wordt gij gefolterd. Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat – zelfs als men het zou willen – van hier naar u te gaan, noch van daar naar ons te komen. De rijke zei: Dan vraag ik u, vader Abraham, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers, laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen. Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten, laat ze naar hen luisteren. Maar hij zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren. Hij echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstaat.”

Vrijdag 2 maart

Eerste lezing (Gen. 37, 3-4.12-13a.17b-28)
Israël hield meer van Jozef dan van al zijn andere zonen, omdat hij hem nog op zijn oude dag had gekregen. Hij had voor hem een prachtig kleed laten maken. De broers bemerkten dat hun vader meer van Jozef hield dan van hen, en zij gingen hem zo haten, dat ze geen goed woord meer voor hem overhadden. Eens waren zijn broers bij Sichem de kudden van hun vader gaan weiden, toen Israël tot Jozef zei: “Je weet dat je broers de kudde weiden bij Sichem. Zou je niet naar hen toe willen gaan.” Jozef ging daarop zijn broers achterna en vond hen inderdaad in Dotan. Zij hadden hem al in de verte zien aankomen, en voor hij bij hen was, smeedden zij het plan om hem te doden. Zij zeiden tot elkaar: “Daar komt hij aan, de grote dromer! Nu hebben we de kans. We vermoorden hem en gooien hem in een put. We kunnen zeggen dat een wild beest hem verslonden heeft. Dan zullen we eens kijken wat er van zijn dromen terecht komt!” Toen Juda dit hoorde, probeerde hij Jozef uit hun handen te redden en zei: “We mogen hem niet doden.” Ruben zei tot hen: “Vergiet toch geen bloed! Ginds in de steppe is een put, gooi hem daarin, maar sla niet de hand aan hem.” Hij wilde hem immers uit hun handen redden en bij zijn vader terugbrengen. Zodra Jozef bij zijn broers kwam, trokken zij hem het kleed uit, het prachtige kleed dat hij droeg, grepen hem en wierpen hem in de put. De put was leeg en er stond geen water in. Terwijl ze zaten te eten, zagen zij ineens een karavaan van Ismaëlieten, die van Gilead kwam. De kamelen waren beladen met gom, balsem en hars, zij waren op weg naar Egypte om de koopwaar daar af te leveren. Nu zei Juda tot zijn broers: “Wat hebben we eraan, die broer van ons te vermoorden en zijn bloed te bedekken. Laten wij hem liever aan de Ismaëlieten verkopen en niet de hand aan hem slaan, hij is toch een broer van ons, ons eigen vlees.” Zijn broers stemden daarmee in. Toen Midjanitische kooplieden voorbijkwamen, trokken de broers Jozef uit de put en verkochten hem voor twintig sikkel zilver aan de Ismaëlieten. De kooplieden voerden Jozef naar Egypte.

Tussenzang (Ps. 105/104)
Refrein: Vergeet nooit de wonderen, die de Heer deed.
De Heer zond een hongersnood over het land en deed de broodstokken breken. Hij zond een enkele man voor hen uit, toen Jozef als slaaf verkocht werd.
Zijn voeten werden met kluisters geboeid, zijn hals in een band van ijzer, totdat gebeurde wat hij had voorzegd, het woord van de Heer hem bevrijdde.
De koning liet hem uit de kerker ontslaan, de heerser der volken gaf hem de vrijheid. Hij stelde hem aan als heer van zijn huis, beheerder van heel zijn have.

Vers voor het evangelie (Ez. 18, 31)
Werpt alle overtredingen, die gij begaan hebt, van u weg, zegt de Heer, en vernieuwt uw hart en uw geest.

Evangelie (Mt. 21, 33-43.45-46)
In die tijd sprak Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: “Luistert naar een andere gelijkenis: Er was eens een landeigenaar, die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde. Toen de tijd van de oogst gekomen was, zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaars vast. Zij
mishandelden de een, doodden de ander en stenigden een derde. Daarop zond hij andere dienaars, talrijker dan de eersten, maar zij behandelden hen op dezelfde manier. Tenslotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, in de veronderstelling dat zij zijn zoon wel zouden ontzien. Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam, vooruit, laten we hem vermoorden en ons zijn erfenis toeëigenen. Ze grepen hem vast, wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem. Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?” Ze antwoordden Hem: “Hij zal die ellendelingen een ellendige dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen.” Toen sprak Jezus tot hen: “Hebt gij nooit in de Schrift gelezen: De steen, die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen. Daarom zeg Ik u: het Rijk Gods zal u ontnomen worden en gegeven aan een volk, dat wel de vruchten daarvan opbrengt.” Toen de hogepriesters en Farizeeën zijn gelijkenissen gehoord hadden, begrepen ze, dat Hij over hen sprak. Zij zonnen dus op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, omdat men Hem voor een profeet hield.

Zaterdag 3 maart

Eerste lezing (Mich. 7, 14-15.18-20)
Neem uw herdersstaf en weid uw volk, Heer, de schapen, die uw erfdeel zijn; tussen de bomen, midden in het woud, zijn zij zo vereenzaamd. Laat ze weiden in Bazan en Gilead, zoals in vroegere dagen. Ik laat wonderen zien, zoals in de dagen, dat gij uit Egypte wegtrok. Welke God is als Gij, die de schuld vergeeft, die voorbijgaat aan de zonde, door de rest van zijn erfdeel bedreven, die zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid? Hij zal zich opnieuw over ons ontfermen, Hij zal onze schuld onder zijn voeten verpletteren. Al hun zonden zal Hij naar de bodem van de zee verwijzen. Aan Jakob zult Gij uw trouw, aan Abraham uw goedheid tonen, zoals Gij het onze vaderen hebt gezworen, in de dagen van weleer.

Tussenzang (Ps. 103/102)
Refrein: De Heer is barmhartig en welgezind.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen! Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, vergeet zijn weldaden niet!
Hij is het, die u uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen. Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met zijn gunst en erbarmen.
Hij blijft niet voortdurend verwijten maken, Hij is niet voor eeuwig vertoornd. Hij handelt met ons niet zoals wij verdienen, vergeldt ons niet onze schuld.
Zo wijd als de hemel de aarde omspant, zo alomvattend is zijn erbarmen. Zo ver als de afstand van oost tot west, zo ver verdrijft Hij van ons de zonde.

Vers voor het evangelie (Lc. 15, 18)
Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u.

Evangelie (Lc. 15, 1-3.11-32)
In die tijd kwamen telkens weer tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen.” Hij hield hun deze gelijkenis voor: “Een man had twee zonen. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen, hij snelde op hem toe viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechten: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is
thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden; toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen, die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten,
een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl
(teksten: www.dionysiusparochie.nl)