Dagelijks Brood 2– 7 april 2018

Jezus-verschijning-paasoctaaf-2018-olv-ter-nood-heiloo

Dagelijks Brood is een klein boekje met de lezingen van de dagen door de week. Zodat u, ook wanneer u op doordeweekse dagen naar de H. Mis gaat, de lezingen, het Woord van God, goed kunt volgen. De titel is ontleend aan een Italiaanse uitgave (Pane Quotidiano) van de gemeenschap Paus Johannes XXIII, gesticht door de dienaar Gods Don Oreste Benzi.

Dat het Woord van God u extra mag raken en voeden op deze wijze!

Lezingen van de Paasoctaaf maandag t/m zaterdag 2 – 7 april 2018

U kunt hier deze week downloaden in pdf

Paasoctaaf, maandag

Eerste lezing (Hand. 2, 14.22-32)
Op Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf en verhief zijn stem om het woord tot hen te richten: “Gij allen, mannen van Israël, luistert naar deze woorden: Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hem onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de strikken van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: De Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen. Daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien. Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn. Mannen broeders, ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij gestorven en begraven is; we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag. Welnu, omdat hij een profeet was, en wist, dat God hem een eed gezworen had, dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen, zei hij met een blik in de toekomst over de verrijzenis van Christus, dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien. Deze Jezus heeft God doen verrijzen en daarvan zijn wij allen getuigen.”

Tussenzang (Ps. 16/15)
Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht. Of: Alleluia.
Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht; Gij zijt mijn Heer, ik erken het, ik vind geen geluk buiten U. De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker, Hij heeft mijn lot in zijn hand.
Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft, Hij spreekt ook des nachts in mijn hart. Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer, ik val niet, want Hij staat naast mij.
Daarom ben ik vrolijk en blij van geest, daarom kan ik rustig gaan slapen. Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over, Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.
Gij zult mij de weg van het leven wijzen om heel mijn vreugde te vinden bij U, bestendig geluk aan uw zijde.

Vers voor het evangelie (Ps. 118/117)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, Wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ‘t Lam Gods met offers eren. Ja het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder, moeten strijden tesamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning. Zeg het ons, Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt? Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is, eng’len als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed. Mijn hoop, mijn Christus, in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea. Geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig dan heel de schare der liegende joden. Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Mt. 28, 8-15)
In die tijd gingen de vrouwen terstond weg van het graf met vrees en grote vreugde, en zij haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen. En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide: “Weest gegroet.” Zij traden op Hem toe, omklemden zijn voeten en aanbaden Hem. Toen sprak Jezus tot hen: “Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen, dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien.” Terwijl de vrouwen nog onderweg waren, gingen enkelen van de bewakers naar de stad en berichtten aan de hogepriesters alles wat er was voorgevallen. Dezen hielden een bijeenkomst met de oudsten en, na overleg, gaven ze aan de soldaten een flinke som geld met de opdracht: “Zegt maar: Zijn leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen terwijl wij sliepen. En mocht dit soms de landvoogd ter ore komen, dan zullen wij hem wel kalmeren en er voor zorgen dat gij geen last krijgt.” Zij namen het geld aan en deden zoals hun voorgezegd was. Dit verhaal is onder de Joden verder verteld tot op de dag van vandaag.

Paasoctaaf, dinsdag

Eerste lezing (Hand. 2, 36-41)
Op Pinksteren sprak Petrus tot de Joden: “Voor heel het huis van Israël moet dus onomstotelijk vaststaan dat God Jezus èn Heer èn Christus heeft gemaakt, Hem die gij gekruisigd hebt.” Toen zij dit hoorden waren zij diep getroffen en zeiden tot Petrus en de overige apostelen: “Wat moeten we doen, mannen broeders?” Petrus gaf hun ten antwoord: “Bekeert u en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden: dan zult gij als gave de heilige Geest ontvangen. Want die belofte geldt u, uw kinderen en allen die verre zijn, zovelen de Heer onze God roepen zal.” Met nog vele andere woorden legde hij getuigenis af en hij vermaande hen: “Redt u uit dit ontaarde geslacht.” Die zijn woord aannamen lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten.

Tussenzang (Ps. 33/32)
De aarde is vol van de mildheid des Heren. Of: Alleluia.
Oprecht is het woord van de Heer en al wat Hij doet is betrouwbaar. Recht en gerechtigheid heeft Hij lief, de aarde is vol van zijn mildheid.
God is het die zijn dienaars bewaakt, hen die op zijn gunst vertrouwen. Dat Hij hen redden zal van de dood, bij hongersnood hen zal voeden.
Daarom vertrouwt ons hart op de Heer, is Hij ons een schild en een helper. Geef ons dus, Heer, uw barmhartigheid, zoals wij op U vertrouwen.

Vers voor het evangelie (Ps. 118/117, 24)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ‘t Lam Gods met offers eren. Ja het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder, moeten strijden tesamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning. Zeg het ons, Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt? Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is, eng’len als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed. Mijn hoop, mijn Christus, in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea. Geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig dan heel de schare der liegende joden. Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Joh. 20, 11-18)
In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus’ lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan “Vrouw waarom schreit ge?” Zij antwoordde: “Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.” Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: “Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?” In de mening dat het de tuinman was vroeg zij: “Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.” Daarop zei Jezus haar: “Maria!” Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: “Rabboeni!” wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.” Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten, dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had.

Paasoctaaf, woensdag

Eerste lezing (Hand. 3, 1-10)
In die dagen gingen Petrus en Johannes eens naar de tempel op het uur van gebed, het negende uur. Daar was een man, die vanaf zijn geboorte lam was en iedere dag naar de tempelpoort gedragen werd, die de Schone genoemd wordt, om daar neergezeten aalmoezen te vragen aan de mensen, die de tempel binnengingen. Toen hij Petrus en Johannes zag, die juist de tempel wilden binnengaan, vroeg hij om een aalmoes. Petrus, evenals Johannes, zag hem strak aan en zei: “Kijk ons eens aan.” Hij richtte zijn blik op hen in de verwachting iets van hen te krijgen. Doch Petrus sprak: “Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik heb geef ik u. In de Naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, gebruik uw voeten!” Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Op hetzelfde ogenblik kwam er kracht in zijn voeten en enkels, met een sprong stond hij overeind, begon te lopen en ging lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God verheerlijkte. Heel het volk zag dat hij liep en God verheerlijkte. Zij herkenden hem als de man, die altijd bij de Schone Poort van de tempel zat te bedelen en zij waren buiten zichzelf van verbazing over hetgeen met hem gebeurd was.

Tussenzang (Ps. 105/104)
Vergeet nooit de wonderen die de Heer deed. Of: Alleluia.
Verheerlijkt de Heer en aanbidt zijn Naam, verkondigt de volken zijn daden. Bezingt Hem en tokkelt de snaren voor Hem, verhaalt al zijn wondere werken.
Gaat groot op de heilige Naam van de Heer, verheugt u, gij die Hem aanhangt. Verlaat u op Hem, op zijn machtige arm, blijft altijd zijn Aanschijn zoeken.
Gij, kroost van zijn dienaar Abraham, gij zonen van Jakob, zijn welbeminde. De Heer, Hij is onze enige God, wat Hij beslist geldt voor heel de aarde.
Voor eeuwig blijft zijn verbond van kracht, wat Hij beloofd heeft voor duizend geslachten. De bond die Hij vroeger met Abraham sloot, de eed die Hij Isaäk eens heeft gezworen.

Vers voor het evangelie (Ps. 118/117, 24)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ‘t Lam Gods met offers eren. Ja het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder, moeten strijden tesamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning. Zeg het ons, Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt? Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is, eng’len als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed. Mijn hoop, mijn Christus, in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea. Geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig dan heel de schare der liegende joden. Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Lc. 24, 13-35)
Op de eerste dag der week waren er twee leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat zestig stadiën van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: “Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?” Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: “Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?” Hij vroeg hun: “Wat dan?” Ze antwoordden Hem: “Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden en ze kwamen zeggen dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en zij bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.” Nu sprak Hij tot hen: “O, onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?” Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: “Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.” Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: “Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Dezen verklaarden: “De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.” En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.

Paasoctaaf, donderdag

Eerste lezing (Hand. 3, 11-26)
In die dagen, toen de lamme die genezen was zich aan Petrus en Johannes vastklampte, liep al het volk verbaasd rond hen te hoop in de Zuilengang van Salomo. Toen Petrus dit zag, richtte hij het woord tot het volk: “Mannen van Israël, waarom verwondert gij u toch hierover, en waarom staart ge ons aan als hadden wij uit eigen kracht of vroomheid bewerkt dat deze man loopt? De God van Abraham, Isaäk en Jakob, de God van onze vaderen heeft zijn dienaar Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en voor Pilatus verloochend, ofschoon deze geoordeeld had Hem in vrijheid te moeten stellen. Maar gij hebt de Heilige en Gerechte verloochend en als gunst de vrijlating van een moordenaar gevraagd. De vorst van het leven daarentegen hebt gij gedood. God heeft Hem evenwel uit de doden doen opstaan; daarvan zijn wij getuigen. Omwille van het geloof in zijn Naam heeft zijn Naam weer kracht gegeven aan deze man, die ge ziet en kent. Het geloof door Hem verleend, heeft de man die gaafheid van leden geschonken ten aanschouwen van u allen. Maar ik weet, broeders, dat gij in onwetendheid gehandeld hebt, evenals uw overheden. Maar wat God tevoren had aangekondigd bij monde van alle profeten – dat zijn Messias zou sterven – heeft Hij zo in vervulling doen gaan. Bekeert u dus en hebt berouw, opdat uw zonden worden uitgewist, en opdat er van de Heer uit tijden van verkwikking mogen komen, en Hij u Jezus zende, die voor u als Messias was voorbestemd. De hemel moest Hem opnemen tot de tijd van het herstel van alle dingen, waarover God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten sinds oude tijden. Mozes toch heeft gezegd: Een profeet zoals ik zal de Heer onze God voor u doen opstaan uit uw broeders. Naar Hem moet ge luisteren in alles wat Hij tot u zeggen zal, en ieder die niet naar die profeet luistert zal uit het volk worden uitgeroeid. En alle profeten, allen die vanaf Samuël en zijn opvolgers gesproken hebben, hebben ook deze dagen voorspeld. Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond dat God met uw vaderen gesloten heeft, toen Hij tot Abraham zei: In uw zaad zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden. Voor u op de eerste plaats heeft God zijn dienaar doen opstaan, en Hem gezonden die u zegen schenkt door ieder van u af te brengen van zijn boosheid.”

Tussenzang (Ps. 8)
Heer, onze Heer, hoe ontzagwekkend is uw Naam op aarde. Of: Alleluia.
Heer, onze Heer, hoe ontzagwekkend is uw Naam op aarde! Ach, wat is de mens dan, dat Gij naar hem omziet, ‘t mensenkind, dat Gij zo voor hem zorgt?
Niet veel minder dan een engel hebt Gij hem geschapen, hem omkleed met schoonheid en met pracht; heel uw schepping aan hem onderworpen, alles aan zijn voeten neergelegd.
Runderen en schapen overal, ook de wilde dieren op de velden; vogels in de lucht en vissen in de zee, al wat wemelt in de oceanen.

Vers voor het evangelie (Ps. 118/117, 24)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ‘t Lam Gods met offers eren. Ja het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder, moeten strijden tesamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning. Zeg het ons, Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt? Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is, eng’len als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed. Mijn hoop, mijn Christus, in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea. Geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig dan heel de schare der liegende joden. Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Lc. 24, 35-48)
In die tijd vertelden de leerlingen wat er onderweg gebeurd was en hoe Jezus door hen herkend werd aan het breken van het brood. Terwijl ze daarover spraken stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei “Vrede zij u.” In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien. Maar Hij sprak tot hen: “Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals ge ziet dat Ik heb.” En na zo gesproken te hebben toonde Hij hun zijn handen en voeten. Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven zei Hij tot hen: “Hebt ge hier iets te eten?” Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan; Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij sprak tot hen: “Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was: Alles moet vervuld worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de profeten en in de psalmen.” Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Hij zei hun: “Zó spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam. Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen. Daarom zend Ik tot u wat door mijn Vader beloofd is; blijft dus in de stad totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust.” Nu leidde Hij hen naar buiten tot bij Betanië; Hij hief de handen omhoog en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende verwijderde Hij zich van hen en Hij werd ten hemel opgenomen. Zij aanbaden Hem en keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug. Zij hielden zich voortdurend op in de tempel en zij verheerlijkten God.

Paasoctaaf, vrijdag

Eerste lezing (Hand. 4, 1-12)
In die dagen, toen Petrus en Johannes na de genezing van de lamme tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempel en de Sadduceeën op hen af. Verontwaardigd dat zij het volk onderricht gaven en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden, legden ze de hand op hen en namen hen in verzekerde bewaring tot de volgende dag: omdat het al avond was. Velen echter van hen, die de toespraak gehoord hadden, namen het geloof aan, en het aantal mannen steeg tot ongeveer vijfduizend. De volgende dag kwamen hun overheden, oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bijeen te zamen met de hogepriester Annas, met Kájafas, Johannes, Alexander en allen, die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden. Zij lieten hen voorleiden en vroegen: “Door welke kracht of in welke naam hebt ge dat gedaan?” Toen sprak Petrus, vervuld van de heilige Geest, tot hen: “Overheden van het volk en oudsten! Indien wij vandaag ter verantwoording geroepen worden voor een weldaad aan een gebrekkige bewezen waardoor deze genezen is, dan zij het u allen en het gehele volk van Israël bekend dat door de Naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt, maar die God uit de doden heeft doen opstaan, dat door die Naam deze man hier gezond voor u staat. Hij is de steen, die door u, de bouwlieden, niets waard werd geacht en toch tot hoeksteen geworden is. Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden.”

Tussenzang (Ps. 118/117)
De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen geworden. Of: Alleluia.
Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig, eindeloos is zijn erbarmen! Herhaalt het, stammen van Israël eindeloos is zijn erbarmen! Herhaalt het, dienaren van de Heer eindeloos is zijn erbarmen!
De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen geworden. Het is de Heer, die dit heeft gedaan, een wonder voor onze ogen. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap.
Ach Heer, geef Gij ons uw heil, ach Heer, geef Gij ons voorspoed! Gezegend die komt met de Naam van de Heer: wij zegenen U uit het huis des Heren; de Heer is God, Hij verlicht ons.

Vers voor het evangelie (Ps. 118/117, 24)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ‘t Lam Gods met offers eren. Ja het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder, moeten strijden tesamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning. Zeg het ons, Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt? Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is, eng’len als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed. Mijn hoop, mijn Christus, in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea. Geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig dan heel de schare der liegende joden. Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Joh. 21, 1-14)
In die tijd verscheen Jezus opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep als volgt: Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen, Simon Petrus zei tot hen: “Ik ga vissen.” Zij antwoordden: “Dan gaan wij mee.” Zij gingen dus op weg en klommen in de boot maar ze vingen die nacht niets. Toen het reeds morgen begon te worden stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Jezus sprak hen aan: “Vrienden, hebben jullie soms wat vis?” “Neen,” zeiden ze. Toen beval Hij hun: “Werpt het net uit, rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.” Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen. Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan – want hij droeg slechts een onderkleed – en sprong in het meer. De andere leerlingen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust, slechts ongeveer tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan. Toen zij aan land waren gestapt, zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd met vis er op en brood. Jezus sprak tot hen: “Haalt wat van de vis, die gij juist gevangen hebt.” Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen, honderddrieënvijftig stuks en ofschoon het er zoveel waren scheurde het net niet. Jezus zei hun: “Komt ontbijten.” Wetend dat het de Heer was, durfde een van de leerlingen Hem vragen: “Wie zijt Gij?” Jezus trad dichterbij, nam het brood en gaf het hun, en zo ook de vis. Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds Hij uit de doden was opgestaan.

Paasoctaaf, zaterdag

Eerste lezing (Hand. 4, 13-21)
In die dagen stonden de hogepriesters, de oudsten van het volk en de schriftgeleerden verbaasd toen zij de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen. Zij herkenden hen als gezellen van Jezus. Omdat zij bovendien de genezen man bij hen zagen staan, wisten zij er niets tegen in te brengen. Nadat zij hun gelast hadden het Sanhedrin te verlaten, pleegden zij met elkaar overleg en zeiden: “Wat moeten wij met die mensen doen? Het is duidelijk voor alle inwoners van Jeruzalem, dat een onmiskenbaar wonderteken door hen is verricht. We kunnen dat niet loochenen. Maar om te verhinderen dat het gerucht daarvan nog verder onder het volk verbreid wordt, zouden we hun met dreigementen moeten verbieden nog ooit met een beroep op die Naam tot enig mens te spreken.” Toen riepen zij hen binnen en verboden hun nog ooit iets te zeggen of te leren met een beroep op Jezus’ Naam. Petrus en Johannes gaven hun echter ten antwoord: “Oordeelt zelf of het voor God te rechtvaardigen zou zijn als wij meer naar u luisterden dan naar God. Het is voor ons onmogelijk niet te spreken over hetgeen wij gezien en gehoord hebben.” Na hen nogmaals gedreigd te hebben stelden zij hen in vrijheid, omdat ze met het oog op het volk niet wisten hoe ze hen moesten straffen; want allen verheerlijkten God om hetgeen er gebeurd was.

Tussenzang (Ps 118/117)
Ik dank U, dat Gij mij hebt gehoord. Of: Alleluia.
Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig. Mijn kracht en mijn sterkte is de Heer, Hij is het die mij verlost. Nu klinkt er gejuich van feest en geluk in alle tenten der vromen.
De Heer greep in met krachtige hand, de hand van de Heer heeft mij opgericht, de hand van de Heer was machtig. Ik zal niet sterven maar blijven leven en alom verhalen het werk van de Heer. Geslagen, getuchtigd heeft mij de Heer, maar niet ten dode gedoemd.
Maakt open de poort der gerechtigheid, daarbinnen wil ik de Heer gaan danken. Dit is de poort van de Heer, de vromen treden er binnen. Ik dank U, dat Gij mij hebt gehoord, dat Gij mij redding gebracht hebt.

Vers voor het evangelie (Ps. 118/117, 24)
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ‘t Lam Gods met offers eren. Ja het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder, moeten strijden tesamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning. Zeg het ons, Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt? Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is, eng’len als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed. Mijn hoop, mijn Christus, in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea. Geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig dan heel de schare der liegende joden. Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Mc. 16, 9-15)
Nadat Jezus in de vroege morgen van de eerste dag van de week verrezen was, verscheen Hij het eerst aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven duivels had uitgedreven. Deze ging het vertellen aan hen, die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen die hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was geloofden ze het niet. Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen toen zij te voet op weg waren naar buiten. Nadat dezen teruggekeerd waren, vertelden ze het aan de overigen, maar zelfs zij werden niet geloofd. Later verscheen Hij aan de elf, terwijl zij aan tafel aanlagen. Hij maakte hun een verwijt van hun hardnekkig ongeloof, omdat zij geen geloof hadden geschonken aan degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij verrezen was. Daarop sprak Hij tot hen: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping.”

“Uw Woord is een lamp voor mijn voeten,
een licht op mijn pad” (Psalm 119)

Giften voor het heiligdom zijn van harte welkom
via Ideal op onze doneerpagina
of IBAN NL42 RABO 0120 5023 99
t.n.v. Dioc. Heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hartelijk dank voor uw gave.
Verdere info: www.olvternood.nl
(bron)